les afronding periode 2

afronding periode 2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

afronding periode 2

Slide 1 - Tekstslide

doel van de les

Afronding H19


Wat is belangrijk en wat niet voor het schoolexamen

H17, H18, H19 (en H20)

    Slide 2 - Tekstslide

    Het schoolexamen
    • Toets duurt 2 lesuren. Hard doorwerken, misschien is het moeilijk om helemaal af te krijgen (je zult dan moeten kiezen welke opgave je wel of niet doet).

    • Rekenmachine mee (let op geen grafische rekenmachine)
    • Potlood, gum, geodriehoek en pen mee.

      Slide 3 - Tekstslide

      eerst H19 afronden

      Slide 4 - Tekstslide

      Rekenen
      • Bruto Inkomen naar belastbaarinkomen
      • Bruto + forfait + bijtelling -afrekposten = belastbaar inkomen.

      Slide 5 - Tekstslide

      Nivellerend: progressief belastingstelsel

      Slide 6 - Tekstslide

      Hoeveel belasting betaal je als je 40.000 euro verdient? (reken het maar uit...)

      Slide 7 - Tekstslide

      Heffingskorting
      Stel je moet 15.380 euro aan belasting betalen (je hebt dat berekend)
      Maar je hebt ook recht op een heffingskorting van 1000 euro
      Hoeveel belasting betaal je dan?

      Slide 8 - Tekstslide

      Dus
      Bruto inkomen
      + bijtelling + (eigenwoning)forfait
      - aftrekposten
      Belastbaarinkomen
      Dan doe je het belastbaar inkomen in de schijven>>>> 
      Te betalen belasting
      - heffingskorting
      Definitief te betalen belasting

      Controlevraag: waar heb je meer aan?  € 1000 heffingskorting of € 1000 aftrekpost

      Slide 9 - Tekstslide

      Vlaktaks, proportioneel (vast percentage van het inkomen). Een echte vlaktaks begint bij een inkomen van €0.  Belastingvrije voet zorgt voor progressief maken van vlaktaks
      • De marktwerking resulteert in een verdeling van inkomsten en beloningen.
      • Zet alle mensen met een inkomen op een lange rij van arm tot rijk.
      • Schrijf erbij wat ze verdienen, en je hebt de inkomensverdeling

      Slide 10 - Tekstslide

      Slide 11 - Tekstslide

      Aan de slag

       19.23


      Slide 12 - Tekstslide

      Hoofdstuk 17 (BBP)
      • Wat is productie? (toevoegen van waarde)
      • Toegevoegde waarde: omzet min intermediair verbruik
      • Toegevoegde waarde is de beloning van de productiefactoren.
      • Toegevoegde waarde is niet hetzelfde als winst. Je kunt ook verlies hebben en waarde toevoegen.
      • Optelsom TW'e = BBP  (let op + ambtenarensalarissen)
      • Hoe ga je van BBP naar Y (Nationaal inkomen, ofwel NNP/NNI)
      • BBP per capita, welvaartsmaatstaf.
      • Informele economie niet in BBP (legaal deel is grijs, illegaal deel is zwart)
      • Welvaart in enge en ruime zin (incl externe effecten).

      Slide 13 - Tekstslide

      Hoofdstuk 17 (BBP)
      Tips:
      • figuur  17.7 bestuderen
      • bereken de tw'e van een onderneming

      • Invulvraag: Als de productie in een land toeneemt, neemt ook …(1)… van dat land toe.
      • Voor (1) kies je dan een woord (keuze uit drie woorden)

      Slide 14 - Tekstslide

      Hoofdstuk 18 (nationale rekeneningen)
      Hoe lopen de geldstromen in de economie?
      • Uitgaven van de een zijn de inkomsten van de ander
      • Y = C + S + B (inkomen), dit inkomen krijg je van ondernemingen en de overheid (ambtenarensalarissen en niet de uitkeringen ofwel secundair inkomen)
      • W = C + I + O + (E-M) (uitgaven of bestedingen)
      • I bruto = I netto + I verv   >> I verv = afschrijvingen
      • Kringloopschema (figuur 18.10) begrijpen
      • pagina 71 is belangrijk  en figuur 18.5
      • (S-I) + (B-O) = (E-M)    ofwel
      • (S-I) + (B-O)  - (E-M) = 0   ofwel
      • (S-I) + (B-O) + (M-E) = 0

      Slide 15 - Tekstslide

      Hoofdstuk 19 (Lorenzcurve, belastingen en belastingsystemen)
      • Wat is de lorenzcurve? Hoe maak je een lorenzcurve en hoe lees je hem af?
      • primaire en secundaire inkomstenverdeling
      • Verschillende belastingstelsels (proportioneel, progressief, degressief).
      • Let op progressief is niet meer inkomen meer belasting, maar meer inkomen hoe RELATIEF meer belasting. De belastingdruk stijgt als het inkomen stijgt. Degressief is omgekeerde.
      • Verschil aftrekpost en heffingskorting.
      • Je moet belasting berekenen van iemand aan de hand van schijven en met aftrekpost of heffingskorting rekening te houden.
      • aftrekpost verlaagt het belastbaar inkomen (niet 1 op 1 maar aan de hand van de schijftarieven)
      • heffingskorting verlaagt het te betalen bedrag aan belasting (1 op 1)

      Slide 16 - Tekstslide

      Hoofdstuk 20

      • Groeifactoren (KANO)
      • Categoriale inkomensverdeling (AIQ, restquote)
      • APT (arbeidsproductiviteit) en ontwikkeling werkgelegenheid

      Slide 17 - Tekstslide

      slot

      vragen?






      Slide 18 - Tekstslide