Examenstof D

4 soorten bindingen
 economische bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met de productie
en distributie van schaarse goederen);
 politieke bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met politieke macht
die mensen hebben en met het feit dat er collectief zaken geregeld moeten zijn
o.a. de verdeling van collectieve goederen);
 cognitieve bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met het feit dat
mensen van en aan elkaar leren);
 affectieve bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met positieve en
negatieve gevoelens van mensen voor elkaar).
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4 soorten bindingen
 economische bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met de productie
en distributie van schaarse goederen);
 politieke bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met politieke macht
die mensen hebben en met het feit dat er collectief zaken geregeld moeten zijn
o.a. de verdeling van collectieve goederen);
 cognitieve bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met het feit dat
mensen van en aan elkaar leren);
 affectieve bindingen (afhankelijkheden die te maken hebben met positieve en
negatieve gevoelens van mensen voor elkaar).

Slide 1 - Tekstslide

Groepsvorming
“bindingen die tussen meer dan twee mensen tot
stand komen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en
normen ontwikkelen”

 Gedeelde ervaringen, gemeenschappelijke waarden,
interesses, verwachtingen en loyaliteit spelen een belangrijke rol in het wij-gevoel van
een groep. Groepsvorming impliceert dat men onderscheid maakt tussen wie er wel en
wie er niet tot de groep behoort (insluiting en uitsluiting). Als er in een groep een hoge
mate van groepscohesie is, dan zullen individuele leden geneigd zijn zich aan te passen
aan de formele en informele regels en gewoontes van de groep. Groepen proberen
afwijkend gedrag van groepsleden te verminderen en het uittreden van leden te
voorkomen o.a. door sociale controle.

Slide 2 - Tekstslide

Groepsvorming 2
Er is onderscheid tussen formele groepen (vast omschreven doelen en normen,
vastgelegde regels en procedures, bepaalde rollenstructuur en hiërarchie) en informele
groepen (stilzwijgende binding zonder vastgelegde doelen en normen, rollenstructuur
en hiërarchie).
Er kunnen zich situaties voordoen waarin mensen niet langer bij een groep horen.
Doordat:
1. Ze er niet meer bij willen horen (dropping out en opting out);
2. Er niet meer bij mogen horen (uitsluiting en discriminatie);
3. Er niet meer bij kunnen horen (armoede, werkloosheid)67

Politieke groepsvorming vindt onder andere plaats door de vorming van politieke
partijen.

Slide 3 - Tekstslide

Sociale cohesie
 “het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een
ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van
een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate
waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen”. 

Slide 4 - Tekstslide

Sociale cohesie bevorderen
Verschillende factoren kunnen de sociale cohesie bevorderen en kunnen dan ook als
strategie ingezet worden om de bindingen van de burgers te vergroten:
1. Wederzijdse afhankelijkheid (of eigenbelang)
2. Dwang (of macht)
3. Gedeelde waarden en normen (saamhorigheidsbesef)68
.
Op mesoniveau kan bijvoorbeeld ‘het aantal groepen waar mensen zich bij betrokken
voelen’ als indicator voor sociale cohesie beschouwd wooden; op macroniveau ‘het
aantal gewelddadige conflicten in een samenleving”.
Sterke cohesie binnen bepaalde groepen kan leiden tot conflicten tussen groepen
waardoor cohesie in groter verband verzwakt. Omgekeerd kan een zwakke sociale

cohesie binnen groepen leiden tot een sterkere sociale cohesie tussen groepen, wat de 
sociale cohesie van het grotere verband versterkt.

Slide 5 - Tekstslide

De functie van sociale controle
Sociale controle heeft een functie bij het handhaven van de binding in de
samenleving: mensen halen andere mensen over zich op een bepaalde manier te
gedragen.
De manieren waarop mensen anderen ertoe brengen of dwingen zich aan de normen of
regels te houden, zijn vormen van sociale controle69
.
Formele sociale controle heeft betrekking op activiteiten van personen of instanties die
op grond van formele wetten, besluiten of statuten de taak toebedeeld hebben
gekregen ervoor te zorgen dat mensen zich aan de regels houden. Deze regels zijn
vaak eveneens formeel vastgelegd.
Met informele sociale controle wordt gedoeld op spontane activiteiten van mensen in
het leven van alledag, die anderen ertoe brengen of dwingen om zich aan normen of
regels te houden.

Slide 6 - Tekstslide

Verandering
De mate waarin en de wijze waarop sociale controle plaatsvindt, is o.a. veranderd door
individualisering en informalisering. Individualisering leidt tot het losmaken van
traditionele sociale bindingen en daarmee van sociale controle.
Kleinschalige sociale banden maken plaats voor meer grootschalige anonieme
verbanden (netwerkverbanden). Informalisering houdt in dat de verhoudingen en
contacten tussen mensen minder hiërarchisch, minder formeel worden. Dit leidt tot een
afname van het gezag van bepaalde (beroeps)groepen en van hun overdracht van en
controle over waarden en normen.

Slide 7 - Tekstslide

Sociale institutie
 “een complex van min of meer geformaliseerde regels die het
gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.”
 Het is een terugkerend
collectief gedeeld patroon in het gedrag van mensen dat het handelen van hen een
vaste betekenis, een zekere mate van voorspelbaarheid en stabiliteit geeft.
Voorbeelden van instituties zijn de familie, het rechtssysteem en het huwelijk. Ook de 
taal is een sociale institutie. Instituties zijn van belang voor de overdracht c.q. verwerving van waarden en normen en dragen bij aan de sociale cohesie in een
samenleving. 

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerken sociale institutie
Sociale instituties hebben verschillende kenmerken:
 ze hebben vaak een lange traditie;
 ze zijn enerzijds vrij stabiel, maar anderzijds ook relatief veranderlijk en
veranderbaar omdat het gedragspatronen van mensen betreft;
 ze hebben een ‘eigen realiteit’ in de zin dat een individu ze niet op eigen kracht
zomaar kan veranderen. Instituties bestaan niet alleen voor een deel buiten de
individuen, ze bezitten ook een zeker dwangkarakter. Bij de geboorte treffen
mensen ze aan en na hun dood bestaan zij doorgaans gewoon voort;
 ze zijn niet alleen gebaseerd op dwingende macht, maar berusten vaak op
gezag.

Slide 9 - Tekstslide

Politieke institutie
 “complex van min of meer geformaliseerde regels die
het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en
politieke besluitvorming reguleren”
Politieke bindingen kunnen leiden tot het ontstaan
van politieke instituties. Eén van de meest in het oog springende voorbeelden is de
staat. De vorming van een staat impliceert dat een soevereine macht gaat regeren
over een groot aantal mensen en daartoe een aantal speciale bevoegdheden krijgt,
zoals het geweldsmonopolie.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden politieke institutie
De rechtsstaat, de grondwet, het kiesstelsel en de onafhankelijke rechterlijke macht
zijn politieke instituties die belangrijke pijlers vormen van het politieke systeem in
Nederland. 

Slide 11 - Tekstslide

Functies politieke partijen
Functies van politieke partijen zijn:
 rekrutering en selectie (het rekruteren en voordragen van kandidaten voor
politieke functies; 
 articulatie (het op de politiek agenda plaatsen van maatschappelijke eisen en
wensen);
 participatie (het interesseren van staatsburgers voor deelname aan politieke
besluitvormingsprocessen);
 aggregatie (het tegen elkaar afwegen en bij elkaar brengen van wensen, eisen
en belangen);
 communicatie (als intermediair tussen over overheid en burger; tussen kiezers
en gekozenen).

Slide 12 - Tekstslide

Criminologie
17.1 Klassieke en moderne school in het strafrecht
In het strafrecht zijn twee scholen te herkennen: de klassieke en de moderne school.
De klassieke school gaat ervan uit dat een persoon die een misdaad begaat uit vrije wil
handelt. In het rationele mensbeeld van de klassieke school calculeren mensen de
gevolgen van gedrag van te voren in. Straf is het nadeel waarmee iemand die
overweegt crimineel gedrag te plegen, rekening zal houden. De straffen moeten dus zo
hoog zijn dat mensen afzien van het plegen van een misdrijf. De nadruk ligt in deze
school op vergelding en generale preventie als doelen/functies van straffen. De
klassieke school stelt de daad centraal en gaat uit van vaststaande sancties voor alle
daders (daadrecht). De gelegenheidstheorie of rationele-keuze theorie is verwant aan
deze benadering. Deze richt zich echter niet op de effectiviteit van sancties, maar op
de effectiviteit van preventieve maatregelen: het plegen van een bepaald misdrijf is het
gevolg van een afweging van kosten en baten, waarbij de baten hoger worden geschat.
Een samenvatting van de gelegenheidstheorie luidt: het niveau van de criminaliteit
wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van
geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking89
.
De moderne school stelt in plaats van de daad de dader centraal (daderrecht). Deze
school verwerpt de gedachte van de vrije wil en stelt dat de mens grotendeels of
geheel onvrij is in zijn denken en handelen, maar een product is van nature en nurture
factoren. Naar de mate waarin de mens onvrij is, is hij ook minder 'schuldig' aan zijn
misdrijven, op grond waarvan de straf aan legitimatie verliest. Deze school legt meer
nadruk op andere doelen/functies van straffen, bijvoorbeeld speciale preventie,
resocialisatie en bescherming van de samenleving (doel hierbij is ook afname van
gevoelens van objectieve en subjectieve onveiligheid).
Dat betekent dat niet vanzelfsprekend de strafmaat wordt gekozen die vanuit het
principe van vergelding bij een bepaald delict past. In bepaalde gevallen kan zelfs een
Tbs-maatregel worden opgelegd en geen straf, als er geen sprake is van schuld, maar
de samenleving wel beschermd moet worden tegen de dader.
Aandacht voor biologische en psychologische verschillen, persoonlijkheidskenmerken
en sociologische verklaringen voor criminaliteit, passen bij de moderne school. De
bindingstheorie is één van de sociologische verklaringen voor crimineel gedrag.
Volgens de bindingstheorie werken vooral maatschappelijke bindingen of sterke
integratie van mensen in groepen (gezin, school, vriendengroep) remmend op
criminele impulsen.
De gedachte is dat mensen zich door hechte relaties met ouders, partners en vrienden
en door actieve participatie op school, in het werk en in vrijetijdsverenigingen zowel
emotioneel als rationeel aan de heersende normen en ideeën binden.
Een andere sociologische theorie ter verklaring van crimineel gedrag is de
anomietheorie. De kans op crimineel gedrag van mensen is groter als zij geen
gelegenheid hebben (bv. door gebrek aan opleiding, door discriminatie of andere
factoren) om op legitieme wijze, algemeen aanvaarde doelen te bereiken
(maatschappelijk succes of welvaart).
Uitgaande van de bindingstheorie, zal men niet kiezen voor langdurige
gevangenisstraffen. Gedetineerden kunnen immers door een langdurig verblijf in de

89 Van Dijk, Sagel-Grande en Toornvliet (1998), p. 133-134
Syllabus Maatschappijwetenschappen havo | centraal examen 2020
Versie 2, juni 2018
pagina 45 van 77
gevangenis hun bindingen met familie, vrienden en werk kwijt raken, waardoor er
minder stimulans is om in de toekomst geen overtreding te begaan. De enige
bindingen die in de gevangenis toenemen, zijn ‘criminele’ bindingen. Gedetineerden
gaan zich vaak conformeren aan de in de gevangenis heersende subcultuur.
Elektronische vormen van toezicht en taakstraffen zijn vanuit deze gedachtegang
betere alternatieven. Met deze alternatieven worden andere doelen/functies van
straffen echter minder bereikt. Daarbij kan worden gedacht aan generale preventie,
genoegdoening aan het slachtoffer en het voorkomen van eigenrichting.
De etikettering theorie, ook wel labeling- of stigmatiseringtheorie genoemd, verklaart
criminaliteit vanuit de sociale omgeving die het etiket 'crimineel' op bepaalde
(afwijkende) gedragingen drukt. Mensen hebben de neiging zich conform dit etiket te
gaan gedragen, een -selffulfilling prophecy-. Oorzaken van crimineel gedrag moeten
niet alleen in het individu, in zijn gezin of in de gevoelde achterstelling worden gezocht,
maar ook in de wetgeving, in de behandeling die delinquenten moeten ondergaan en
vooral in de reacties van de maatschappij op het afwijkend gedrag.
Het Nederlandse strafrecht is een compromis geworden tussen de klassieke en de
moderne school. Er is een vastgesteld strafmaximum (en een stilzwijgende
benedengrens) voor elke delictsoort, waarbij vergelding de grondslag van de straf is en
daarvan de proportionaliteit bepaalt. Aan de andere kant wordt er gekeken naar
persoon en persoonlijke omstandigheden, die invloed hebben op uiteindelijke strafmaat

Slide 13 - Tekstslide