In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Herhaling
thema 2
thema 3
Slide 1 - Tekstslide
Een tekst bestaat altijd uit 4 elementen, welke?
Slide 2 - Open vraag
De inleiding heeft 2 doelen, welke?
Slide 3 - Open vraag
Bij een overtuigende tekst is er nog een ander verplicht onderdeel in de inleiding. Wat is dit?
Slide 4 - Open vraag
Op welke manieren kan een schrijver de tekst afsluiten?
Slide 5 - Open vraag
'Bovendien' is een signaalwoord van welk tekstverband?
A
Tegenstelling
B
Voorbeeld
C
Reden
D
Opsomming
Slide 6 - Quizvraag
'Echter' is een signaalwoord van welk tekstverband?
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Reden
Slide 7 - Quizvraag
'Doordat' is een signaalwoord van welk tekstverband?
A
Reden
B
Oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
D
volgorde van tijd
Slide 8 - Quizvraag
'Omdat' is een signaalwoord van welk tekstverband?
A
Oorzaak-gevolg
B
Reden
C
Voorwaarde
D
Opsomming
Slide 9 - Quizvraag
De treinen rijden op schema, ..... er bladeren op het spoor liggen.
A
Tenzij
B
Mits
Slide 10 - Quizvraag
Je gebruikt altijd een komma on de volgende 3 situaties:
Slide 11 - Open vraag
Zet komma's op de juiste plek: Het is de gezelligheid van het frietkot op het marktplein de nostalgie van de puntzak de vaste frietdag eenmaal per week.
Slide 12 - Open vraag
Zet de komma's op de juiste plek: ’Niet dat de Belgische frietkotcultuur bedreigd wordt maar ze wordt als vanzelfsprekend ervaren en dat is een gevaar.’
Slide 13 - Open vraag
Zet komma's op de juiste plek: Op vrijdag heb ik altijd zin in een lekkere vette warme bak patat.
Slide 14 - Open vraag
Wanneer schrijf je het tussenvoegsel van een naam met een hoofdletter?
Slide 15 - Open vraag
Schrijf je 'meneer' en 'mevrouw' met een hoofdletter?
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quizvraag
Kies de juiste schrijfwijze
A
pasen
B
Pasen
Slide 17 - Quizvraag
Kies de juiste schrijfwijze
A
kerstboom
B
Kerstboom
Slide 18 - Quizvraag
Kies de juiste schrijfwijze
A
middeleeuwen
B
Middeleeuwen
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 20 - Open vraag
Kies de juiste schrijfwijze
A
18-jarige
B
18 jarige
C
18jarige
Slide 21 - Quizvraag
Kies de juiste schrijfwijze
A
t-shirt
B
t shirt
C
T-shirt
D
T shirt
Slide 22 - Quizvraag
Schrijf de volgende woorden aan elkaar: snot + bel
Slide 23 - Open vraag
Schrijf de volgende woorden aan elkaar: aap + rots
Slide 24 - Open vraag
Schrijf de volgende woorden aan elkaar: beer + sterk