vijfde leerjaar: taalbeschouwing: zinnen (thema 10 les 7)

• Taal
• Lager onderwijs

vijfde leerjaar: taalbeschouwing: zinnen (thema 10 les 7)

Wat is het onderwerp?

Tijdens de speeltijd mag je in het park spelen.

Waarom eten koeien zoveel gras?

Oscar, Levi en Malika gaan even in de gang staan.

Niet alles kan een onderwerp zijn. Wat wel/niet?

tijdens rampen

1. kan onderwerp zijn
2. kan geen onderwerp zijn

moderne geneesmiddelen

1. kan onderwerp zijn
2. kan geen onderwerp zijn

het hele jaar door

1. kan onderwerp zijn
2. kan geen onderwerp zijn

aan het publiek

1. kan onderwerp zijn
2. kan geen onderwerp zijn

verwachten

1. kan onderwerp zijn
2. kan geen onderwerp zijn

Zinnen rubriceren

Wordt in de zin gezegd wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt?

Of wordt gezegd wat of hoe het onderwerp is of wordt?

Kinderhuwelijken zijn nog steeds populair in India.

1. doet of gebeurt
2. is of wordt

Tijdens natuurrampen helpt Plan België de plaatselijke kinderen.

1. doet of gebeurt
2. is of wordt

In oorlogsgebieden smeken veel kinderen om hulp.

1. doet of gebeurt
2. is of wordt

De financiële situatie van de boeren wordt beter door kleine projecten.

1. doet of gebeurt
2. is of wordt

Gezinnen zijn dankbaar om hulp.

1. doet of gebeurt
2. is of wordt

Zinnen uitbreiden

Kijk in je taalschrift B op blz. 139 naar oefening 4.

Noteer op je Chromebook:

Waar?

Wat?

Wanneer?

Hoe?

Hoe?

Aan wie?