Methodiek semester 2, les 2, week 3 Plan voorbereiden De 6 W's

Methodiek, les 2, week 3 Plan voorbereiden - de 6W's
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Methodiek, les 2, week 3 Plan voorbereiden - de 6W's

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik/Vooruitblik
Vorige week heb je geoefend met de 6 w's
Vandaag gaan we de theorie doornemen. Nu kijken we als we deze moeten toepassen bij een activiteit/ dagbesteding voor een cliënt

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De student benoemt de 6 W's
  • De student  reproduceert waarmee hij start bij de Wie?
  • De student reproduceert de 3 vaardigheden binnen de vaardigheidsanalyse.
  • De student beschrijft de 3 soorten appelwaarden.
  • De student reproduceert de 3 kenmerken waarmee rekening gehouden dient te worden als het over Waar? gaat.

Slide 3 - Tekstslide

Plan Voorbereiden (stap 4): de 6 W’s
Wie           : Om wie gaat het? , ook wie doet wat op welke manier?​

Waarom : Het doel, waarom vindt de activiteit plaats?​
Wat           : Wat vindt er precies plaats, welke middelen, welke ​
                       benaderingswijze?​
Waarmee : welke activiteiten zijn nodig (waarmee)?​
Waar          : In welke omgeving vindt de activiteit plaats? (waar)​
Wanneer : Het tijdstip en de duur van de activiteit, maar ook de frequentie ​
                      (wanneer)






Slide 4 - Tekstslide

Wie?
- Je werkt als uitgangspunt vanuit de cliënt​
- Je bent op de hoogte van de wensen, mogelijkheden en onmogelijkheden 
    van de cliënt.​
- Je maakt eerst een vaardigheidsanalyse van de cliënt

Slide 5 - Tekstslide

Bij wie? Wat maak je als allereerste van de cliënt

Slide 6 - Open vraag

Wie? 2 Vaardigheidsanalyse
Motorische vaardigheden
Cognitieve vaardigheden
Sociale vaardigheden
- Goede oog-
   handcoördinatie​
- Voldoende spierkracht​
- Juiste houding tijdens 
  de activiteit​
- Goede handfunctie​
- Juiste inspanning
- Zich kunnen 
   concentreren​
- Begrijpen van 
   spelregels of spelniveau​
- Goed geheugen​
- Ruimtelijke oriëntatie​
- Begrip van vorm en 
   kleur
- Kunnen samenspelen​
- Mogelijkheden hebben 
  tot communicatie​
- Stressbestendig zijn, 
   tegen verlies kunnen​
- Resultaatgericht zijn​
- Motivatie of 
  doorzettingsvermogen 
  hebben
Appelwaarde: Het gaat dan om de prikkel, de aantrekkingskracht van de  
                            activiteit = een persoonlijke beleving.

Slide 7 - Tekstslide

"De juiste houding tijdens een activiteit" hoort bij....
A
Cognitieve vaardigheden
B
Sociale vaardigheden
C
Motorische vaardigheden

Slide 8 - Quizvraag

"Ruimtelijke oriëntatie" hoort bij....
A
Cognitieve vaardigheden
B
Sociale vaardigheden
C
Motorische vaardigheden

Slide 9 - Quizvraag

"Resultaatgericht zijn" hoort bij...
A
Cognitieve vaardigheden
B
Sociale vaardigheden
C
Motorische vaardigheden

Slide 10 - Quizvraag

Wie? 3 - soorten appelwaarden
Sensopathisch appel:​

De uitnodiging tot beleving in de directe, zintuigelijke of lichamelijke omgang met het materiaal => Hoe het voelt.​

Dimensioneel appel​
Heeft te maken met de ruimte waarin een activiteit zich afspeelt en met de mogelijkheden die iemand daarin ziet om te bewegen => hoe je het beleeft.


Slide 11 - Tekstslide

Wie? 4 - soorten appelwaarden 2
Thematisch appel​

De uitnodiging dei van bepaalde activiteiten uit kan gaan op grond van de betekenis die de activiteiten hebben. De associaties kunnen iemand stimuleren of belemmeren => wat je ervaart.​

Slide 12 - Tekstslide

'Heeft te maken met de ruimte waarin een activiteit zich afspeelt en met de mogelijkheden die iemand daarin ziet om te bewegen => hoe je het beleeft."=
A
Sensopatisch appel
B
Thematisch appel
C
Dimensioneel appel

Slide 13 - Quizvraag

"De uitnodiging dei van bepaalde activiteiten uit kan gaan op grond van de betekenis die de activiteiten hebben. De associaties kunnen iemand stimuleren of belemmeren => wat je ervaart.​"=
A
Sensopatisch appel
B
Thematisch appel
C
Dimensioneel appel

Slide 14 - Quizvraag

De uitnodiging tot beleving in de directe, zintuigelijke of lichamelijke omgang met het materiaal => Hoe het voelt.​"' =
A
Sensopatisch appel
B
Thematisch appel
C
Dimensioneel appel

Slide 15 - Quizvraag

Waarom?
- De keuze van je activiteit is een rechtstreeks gevolg van de 
   doelstelling die je samen met de cliënt of voor de cliënt hebt 
   geformuleerd en uitgezocht zodat deze bij de cliënt past.​


- Je kunt motiveren waarom je de keuze voor deze activiteit 
   hebt gemaakt.​

Slide 16 - Tekstslide

Wat?
- Wat voor een gedrag wil ik oproepen?​
- Wat voor appelwaarde gaat er van deze activiteit uit?​
- Wat of welke handelingen moeten er gedaan worden?​
- Wat moet ik doen?​
- Wat moet er gebeuren om met deze activiteit het doel te 
   behalen?

Slide 17 - Tekstslide

Waarmee?
Kenmerken van activiteiten, bijvoorbeeld:


Duur van de activiteit (kort/lang)
Competitieve activiteit (winnen/verliezen)
Vereiste samenwerking
Benodigd aantal cliënten ( grote/kleine groep of individu)
Actieve of passieve deelname mogelijk
Vereist geld
Organisatievorm ( eenvoudig/ingewikkeld)  
Vereiste geestelijke en/of lichamelijke inspanning
Vereiste materialen   
Binnen- of buitenactiviteit
Vereist technisch inzicht
Gereedschappen
Product- of procesgerichte activiteit
Vereist concentratievermogen
Ruimte en tijd

Slide 18 - Tekstslide

Waarmee? 2
Materialen en gereedschappen kunnen de volgende kenmerken of eigenschappen hebben:​
Vorm, kleur, dikte, lengte, grootte, volume, structuur, constructie, compositie, hanteerbaarheid, gewicht, plasticiteit, doordringbaarheid, hardheid, temperatuur, vochtigheidsgehalte, geurigheid, hoorbaarheid, zichtbaarheid, ontstaanswijze, lijn, vlak​

Slide 19 - Tekstslide

Waarmee? 3
Kenmerken en eigenschappen kun je aanpassen zolang het karakter en doel van de activiteit maar duidelijk zijn.​

- Het materiaal​
- De techniek​
- De spelregels​
- De omgeving



Slide 20 - Tekstslide

Waar?
Ruimten en kenmerken:
Kenmerken tijd:
Ruimten kunnen ook een barrière zijn:
- Grootte​
- Hoogte​
- Lichtinval​
- Akoestiek​
- Aankleding​
- Inrichting​
- Sfeer​
- Prikkels
- Kersttijd​
- Paastijd​
- Voorjaar​
- Zomer​
- Herfst​
- Winter​
- Avond​
- Ochtend​
- Middag​
- Weekend​
- Vakantietijd​
Etc.
- Cliënt durft niet binnen 
   te komen

Slide 21 - Tekstslide

Met welke 3 kenmerken moet je rekeninghouden, als het over Waar? gaat?

Slide 22 - Open vraag

Wanneer?
Belangrijk, denk aan:​
- Concentratie van de cliënt voor of na een maaltijd​
- Seizoensgebonden​
- Aan een feest gekoppeld

Slide 23 - Tekstslide

Te maken opdrachten
Thieme Dagbesteding thema 2.4 de opdrachten 3A, 3B, 3C

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?
De student benoemt de 6 W's
De student reproduceert waarmee hij start bij de Wie?
De student reproduceert de 3 vaardigheden binnen de vaardigheidsanalyse.
De student beschrijft de 3 soorten appelwaarden.
De student reproduceert de 3 kenmerken waarmee rekening gehouden dient te worden als het over Waar? gaat.

Slide 25 - Tekstslide

TIPS &TOPS

Slide 26 - Tekstslide