Theorie fictie en gedicht H1-H5

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

FICTIE

Slide 2 - Tekstslide

Tijdsperspectief
Met tijdsperspectief wordt bedoeld: 
hoe de schrijver gebruik maakt van de tijd in een verhaal. 

Beschrijft hij vooral wat er vroeger is gebeurd? 
Of juist hoe het nu is? 

Slide 3 - Tekstslide

Als je je mening over een boek wilt uitleggen, kun je gebruikmaken van verschillende soorten argumenten. Welke hoort er niet bij?
A
Morele argumenten
B
Emotieve argumenten
C
Realistische argumenten
D
Emotionele argumenten

Slide 4 - Quizvraag

Is het verhaal geloofwaardig, komen de personages levensecht over, zijn de gebeurtenissen voorstelbaar?
A
realistische argumenten
B
emotieve argumenten
C
morele argumenten
D
stilistisch of esthetisch argument

Slide 5 - Quizvraag

Vind je het verhaal mooi, origineel, slap, of clichématig?
A
realistische argumenten
B
emotieve argumenten
C
morele argumenten
D
stilistisch of esthetisch argument

Slide 6 - Quizvraag

Hoe heet het als de verhaalgebeurtenissen
vanuit het perspectief van verschillende personages wordt beleefd?
A
Alwetend perspectief
B
Meervoudig perspectief
C
Psychisch perspectief
D
Tijdsperspectief

Slide 7 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met een round character?

Slide 8 - Open vraag

Chronologisch 
Niet-chronologisch
Terugverwijzing
Flashback
Vooruitwijzing

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is geen kenmerk van een open einde?
A
het verhaalprobleem is opgelost
B
een aantal zaken blijven onopgelost.
C
Je kunt zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan
D
En ze leefden nog lang en gelukkig

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat is eindrijm?

Slide 12 - Open vraag

gekruist rijm 
gepaard rijm 
omarmend rijm 
gebroken rijm 
ABBA
ABCB
ABAB
AABB

Slide 13 - Sleepvraag

Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach

Valentijn is fijn
is gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm

Slide 14 - Sleepvraag

Een enjambement is...
A
Een onverwachte komische wending aan het einde van het gedicht
B
Een (taal)grap
C
Een punt aan het einde van het gedicht
D
Een zin op een niet natuurlijke manier opbreken.

Slide 15 - Quizvraag

Welke assonantie herken je?

Slide 16 - Open vraag

Noem een voorbeeld van:
assonantie

Slide 17 - Open vraag

Beeldspraak is...
A
figuurlijk taalgebruik om een speciale reden
B
beeldend taalgebruik
C
letterlijk taalgebruik met gebruik van beelden
D
taalgebruik met stijlfiguren

Slide 18 - Quizvraag

wat is geen beeldspraak?
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
seckte

Slide 19 - Quizvraag

Bij een personificatie heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
een kenmerk van een persoon geven aan een levenloos ding 11 Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Extra oefening Extra uitdaging Instellingen Bij een personificatie heb je.... A Alleen maar een beeld B Een beeld en de werkelijkheid C altijd het woordje ALS D HUH? watte? weet het niet meer... Quizvraag 11 Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Extra oefening Extra uitdaging Instellingen Bij een personificatie heb je.... A Alleen maar een beeld B Een beeld en de werkelijkheid C altijd het woordje ALS D HUH? watte? weet het niet meer... Quizvraag
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 20 - Quizvraag

wat is een personificatie
A
het schip danste op de golven
B
de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
C
je maakt van een mug een olifant
D
geen van deze

Slide 21 - Quizvraag

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 22 - Quizvraag

Wat is hier een metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks

Slide 23 - Quizvraag