les 9 - Q & A

                      Q & A
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

                      Q & A

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Q & A
  • herhalingsoefening 1
  • (Herhalingsoefening 2)

Slide 2 - Tekstslide

Q & A
Zijn er nog vragen voor de toets?

Slide 3 - Tekstslide

Herhalingsoefening
Leg uit en teken (1)
- klas wordt verdeeld in duo's.
- ieder duo krijgt 4 kaartjes. 
- op ieder kaartje schrijven jullie een 
   begrip uit de begrippenlijst

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit en teken (2)
-Docent neemt de kaartjes en in en verdeeld ze opnieuw
-Twee kaartjes per persoon (niet aan de ander laten zien)
-Persoon 1 beschrijft het begrip op het kaartje, persoon 2 tekend wat hij / zij hoort. 

Slide 5 - Tekstslide

-Als persoon 2 weet wat het is dat beschreven wordt, tekend hij het begrip (af) en laat het aan de ander zien. Die bepaald of hij/zij het juiste heeft getekend
- Dan worden de rollen omgedraaid. 

Slide 6 - Tekstslide

Herhalingsoefening 2
Wie / wat ben ik? (1)

- iedere leerling krijgt een post-it en schrijft daar een begrip op.
- vervolgens plek je deze op de rug van een ander. 
- dan gaan we rondlopen. 


Slide 7 - Tekstslide

- je vraagt aan anderen vragen om er achter te komen wie / wat 
   je bent.
       spelregels:
         - alleen vragen die op ja / nee kunnen worden beantwoord.
         - een vraag per persoon, dan moet je een ander vragen. 
- Denk je het te weten, kom je naar de docent. Goed = in 
   overwinnaarsvak. Fout = terug in de leeuwenkuil. 

Slide 8 - Tekstslide

Herhalingsoefening 3
Zwaan Kleef Aan (1)

- De docent deelt vellen met begrippen, 
   personen of gebeurtenissen uit. Kijk 
   naar jou woord en bedenk jezelf wat 
   dat woord inhoudt!

boer

Slide 9 - Tekstslide

Zwaan Kleef Aan (2)

- De docent wijst 1 leerling aan. Die noemt zijn woord.
- Dan gaat de leerling rondlopen, op zoek naar een begrip dat 
   bij zijn/haarwoord past (verband heeft). 
- Hij/zij zegt dan "Jouw woord hoort bij het mijne, omdat...
- De persoon naar wie hij is gelopen, maakt de zin af!


Slide 10 - Tekstslide

- Klopt het verband? 
   Dan gaat de nieuwe persoon voorop, op 
   zoek naar een verband met zijn woord.
- Klopt het niet? 
   Dan gaat de eerste persoon op zoek naar 
   een ander veband!

Slide 11 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 12 - Tekstslide