toetsbespreking H5 T3 2022

Vraag 1
(2 punten, R)
-    Bedreigingen van technologische aard, bedreigingen van sociale aard. ( niet natuurlijke aard.

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vraag 1
(2 punten, R)
-    Bedreigingen van technologische aard, bedreigingen van sociale aard. ( niet natuurlijke aard.

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 2
 (2 punten, R, T2) 
Cultureel kapitaal: in de tekst wordt gesproken over museumbezoek, debatavonden, boeken, dat zijn voorbeelden van cultureel kapitaal, dit draagt bij aan de ontwikkeling van culturele competenties die horen bij de hogere sociale klasse.

Slide 2 - Tekstslide

vraag 3
(2punten, T2)
Sociale ongelijkheid:

Concept: Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarste en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.




Slide 3 - Tekstslide

Vraag 3
Context:
Het beschikken over meer economisch, sociaal en cultureel kapitaal zorgt voor meer kansen in de maatschappij en een hogere maatschappelijke positie. Mensen die beschikken over minder economisch, sociaal en cultureel kapitaal hebben minder kansen(1p)


Koppeling: het betreft hier niet aangeboren kenmerken (econ., soc. en cult. kapitaal) die gevolgen hebben voor de maatschappelijke positie, waardoor er dus sprake is van ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken. (1p)



Slide 4 - Tekstslide

vraag 4
(2p, T2)
In de tekst is het moderne gezin/egalitaire/geïndividualiseerde gezin te herkennen in r.9-11. Hier staat dat alles bespreekbaar was: kinderen hebben wat te zeggen/kunnen meebeslissen/onderhandelen met hun ouders 1p

NB zonder verwijzing naar de tekst en zonder uitleg/toelichting geen punt

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 5
T2,
Concept individualisering: Het proces waarbij individuen in toenemende mate hun zelfstandigheid op verschillende gebieden vergroten
Concept democratisering: Het proces van verandering van de machtsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van degene met minder macht.

Slide 6 - Tekstslide

vraag 5
Context: De ontwikkeling binnen het gezinsleven vanaf de jaren ’60 betekende dat kinderen steeds meer hun eigen weg gingen kiezen en steeds meer inspraak kregen in wat er gebeurde binnen het gezin/ over hun eigen leven. 1p


koppeling: In de tekst zie je dat terug want (r. 10-11) de kinderen kregen alle vrijheid kregen en konden eigen keuzes maken, het maken van eigen keuzes wijst op een toenemende zelfstandigheid en dus is er sprake van individualisering. 1p
Tevens is er sprake van democratisering want in de tekst staat dat alles bespreekbaar was (r.9), dat wijst op meer inspraak en medezeggenschap, dat wijst op het KC democratisering.  1p




Slide 7 - Tekstslide

Vraag 6
Concept: Vorming: het proces van verwerving van een bepaalde identiteit


Context: Het gaat hier om de rol van de ouders bij die vorming 1p

Koppeling: In de tekst lees je dat ouders hun kinderen geen vaardigheden meegeven in de opvoeding en het geven van vaardigheden speelt een belangrijke rol bij de verwerving van hun identiteit. / in de tekst leest je dat er geen ambitie was, het ontbreken van rolmodellen is van invloed op de verwerving van de identiteit van leerlingen. 1p  

Fragmenten:
(in r.24-26: ze hadden van huis uit geen vaardigheden meekregen als discipline, doorzettingsvermogen, ambitie: dat bepaalt grotendeels de identiteit van die leerlingen later in hun leven  r.30 zelfvertrouwen, daar ontbrak het bij hun aan.)
 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 7
7 (2 punten, T2)
Bij positietoewijzing gaat het om maatschappelijke oorzaken waardoor iemand op een bepaalde positie terechtkomt;
In de tekst staat dat je afhankelijk bent van anderen of zij je een kans geven (o.a.r .47-50) dat heeft te maken met positietoewijzing: je hebt dus zelf niet veel invloed, anderen bepalen jouw positie/plek op de maatschappelijke ladder 1p  

Bij positieverwerving gaat het om het verkrijgen van een maatschappelijke positie door de eigen bijdrage van een persoon;
In de tekst staat dat je kansen zelf moet creëren (r.45) / voor nieuwe groepen is het niet makkelijk een plek te bemachtigen, je moet veel zelfvertrouwen en doorzettingsvermogen hebben (r.54-57)  dat heeft te maken met positieverwerving want je moet zelf moeite doen 1p

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8
(2 punten, T2)
Een van onderstaande
De projecten passen bij actief arbeidsmarktbeleid: de projecten proberen mensen meer weerbaar te maken met behulp van mentoren en rolmodellen. Dat leidt tot meer zelfvertrouwen en meer succes op de arbeidsmarkt. Daarmee passen deze projecten goed bij een actief arbeidsmarktbeleid.

OF: bij onderwijsbeleid: door mensen weerbaarder te maken leren zij voor zichzelf op te komen en beschikken ze over meer vaardigheden om succesvol te worden op de arbeidsmarkt. Het bieden van cursussen op dit gebied past bij het onderwijsbeleid.

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 9
(1 punt, T2)
Een van de onderstaande
-    Minder kansenongelijkheid tussen groepen: mensen met een achterstand worden weerbaarder gemaakt en vooruitgeholpen. Hierdoor krijgen ze meer kansen en mogelijkheden en vermindert hun achterstand.
OF:
-    Minder sociale ongelijkheid: als mensen meer kansen krijgen/ zich kunnen ontwikkelen, kunnen ze makkelijker stijgen op de maatschappelijker ladder/kan hun maatschappelijke positie verbeterd worden

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 10
10 (3 punten, T2).
Twee van de volgende componenten van sociale uitsluiting met uitleg, (per component met uitleg 1p, max 2p):
-    Door de projecten zullen mensen beter toegang krijgen tot sociale grondrechten: in r. 64 staat dat ze mensen weerbaar maken. Mensen leren waar ze recht op hebben en kunnen beter voor zichzelf opkomen.

-    Door de projecten komen mensen uit hun sociaal isolement en gaan meer participeren in de samenleving.
Normatieve integratie zal verbeteren: door mentoren en rolmodellen kunnen mensen zich optrekken.

Uitleg dat sociale cohesie versterkt wordt door vermindering van sociale uitsluiting:
-    De sociale cohesie wordt versterkt omdat mensen die meer participeren zich meer lid voelen van de samenleving (gemeenschap) / het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen hebben nemen toe. Door mentoren en rolmodellen krijgen ze meer het gevoel erbij te horen (1p)

Slide 12 - Tekstslide

vraag 11
2 punten, T2)
Mensen die zich sociaal uitgesloten voelen, hebben geen sterke bindingen en zullen daarom sneller geneigd zijn om in crimineel gedrag te vervallen, er zijn weinig mensen die ze kunnen telleurstellen 1p

Deze theorie sluit aan bij de moderne school want sociale uitsluiting door kansenongelijkheid heeft een maatschappelijke oorzaak waar zij naar kijken.


Slide 13 - Tekstslide

Vraag 11
Mensen die zich sociaal uitgesloten voelen door kansenongelijkheid zullen sneller vervallen tot crimineel gedrag omdat zij hun dromen niet op een legale manier zullen bereiken omdat de samenleving hun die kans niet biedt. Dit sluit aan bij de anomietheorie en dit hoort bij de moderne school want dit is een maatschappelijke omstandigheid en daar kijkt de moderne school naar. (2p)


Slide 14 - Tekstslide

Vraag 12
(2 punten, T2)

Beleidsvoorbereiding: in deze subfase wordt informatie verzameld en geanalyseerd en worden adviezen over het te voeren beleid opgesteld. 1p
In tekst 2 is onderzoek gedaan naar het gebruik van lachgaspatronen en op basis daarvan doet het ministerie van VWS/ doen minister en staatssecretaris een voorstel voor beperkingen in het gebruik (r.5-7). Dit valt onder informatie verzamelen en analyseren. 1p

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 13
2 punten, T2)
Er is sprake van institutionalisering omdat in de nieuwe wet formele regels worden vastgelegd rond verkoop en gebruik van lachgaspatronen. 1p
Dit moet leiden tot nieuwe gedragspatronen: door de leeftijdsgrens zullen jongeren geen lachgaspatronen meer kunnen kopen en zal het gebruik verminderen.  Hierdoor wordt het gedrag gereguleerd 1p

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 14
1 punt, T2) 1 minuut
Functie: verandering van cultuur van de samenleving: het lijkt gewoon geworden te zijn dat jongeren lachgas gebruiken. De overheid wil dat veranderen: lachgasverkoop en gebruik onder jongeren moet verminderen.
OF:
Gedragsregulerende functie: door verkoop en gebruik van lachgas onder jongeren te verbieden, daardoor zal het gebruik afnemen

Slide 17 - Tekstslide

vraag15
De bedoelde strategie ondersteuning en hulpverlening, kan de overheid ook toepassen, omdat dat gericht is op verbeteren van o.a. afleren van antisociaal gedrag, omgaan met groepsdruk enz. en dat kan helpen met het voorkomen van het gebruik van lachgas.
(NB Inperking van verkoop lachgaspatronen past bij strategie “gelegenheid beperken”)


Slide 18 - Tekstslide

vraag 16
16 (1 punt, i)
Voorlichting aan jongeren over de gevolgen van het gebruik van lachgaspatronen/ voorlichting aan ouders/andere maatregelen ter beoordeling van de corrector.



Slide 19 - Tekstslide

vraag 17
17 (2 punten, T1)
Zij hebben politieke macht omdat zij advies uitbrengen aan de ministers en deze daarmee aan de slag gaan om er beleid op te bedenken. Zij zijn externe adviseurs is de 6e macht.

Slide 20 - Tekstslide

vraag 18
(3 punten T2)
    Beide moeten juist zijn voor 1p:
o    Minister Bruins VVD = liberalisme
o    Staatssecretaris Blokhuis CU = confessionalisme
   

Liberalisme: Maatregel: verbod op verkoop past bij uitgangspunt rechtshandhaving: er moeten duidelijke regels zijn m.b.t. veiligheid en openbare orde past bij eigen verantwoordelijkheid. 1p

Confessionalisme: Maatregel: verbod op verkoop/ meer sociale controle past bij uitgangspunt: hechten veel belang aan gespreide verantwoordelijkheid overbrengen van waarden en normen door socialisatoren als gezin, school, maar ook de overheid. 1p
NB uitgangspunten moeten specifiek betrekking hebben op criminaliteit

Slide 21 - Tekstslide

vraag 19
(2 punten)
Eigen mening leerling:
Ja ik vind het net zo strafwaardig want je bent net als bij het gebruik van alcohol

Nee ik vind het het minder strafwaardig omdat mensen nog niet genoeg weten over de gevaren van lachgas.

Het verschil tussen strafbaar en strafwaardig is dat strafbaar dan is het in de wet opgenomen dat het niet mag, strafwaardig dan vinden mensen dat iets wel of niet gestraft zou moeten worden ongeacht hoe het in de wet staat.

Slide 22 - Tekstslide

vraag 20
(2 punten, T2)
Maatschappelijk probleem: het overmatig gebruik van lachgas
Oplossing: het moeilijker maken om aan lachgas te komen
Beleidsmaatregel: instellen van een leeftijdsgrens
Institutionaliseren want er wordt een wetgevormd

Slide 23 - Tekstslide