11/6, Leesvaardigheid

Herhaling begrippen leesvaardigheid
Je weet wat er bedoeld wordt met:
opbouw tekst 
leesstrategieën
onderwerp- deelonderwerp
tekstsoort- tekstdoel
kernzin - hoofdgedachte                                                                                     
tekstverband- signaalwoord
feit- mening- argument - conclusie
objectief- subjectief- betrouwbaarheid- bron
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling begrippen leesvaardigheid
Je weet wat er bedoeld wordt met:
opbouw tekst 
leesstrategieën
onderwerp- deelonderwerp
tekstsoort- tekstdoel
kernzin - hoofdgedachte                                                                                     
tekstverband- signaalwoord
feit- mening- argument - conclusie
objectief- subjectief- betrouwbaarheid- bron

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Lesdoelen:
- Je kent de begrippen leesvaardigheid
- Je kunt de begrippen toepassen/herkennen in zakelijke teksten

Planning:
- lezen Jona
- oefenen leesvaardigheid LET

Slide 2 - Tekstslide

Noem twee manieren hoe de schrijver een tekst kan inleiden.

Slide 3 - Open vraag

Noem één manier hoe de schrijver een tekst kan afsluiten

Slide 4 - Open vraag

Slot
- een samenvatting geven;

- een conclusie trekken;
- antwoord geven op een belangrijke vraag;
- de oplossing voor een probleem geven;
- een advies geven of een oproep doen.



Slide 5 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
Om een tekst samen te vatten, ga je op zoek naar de belangrijkste informatie, oftewel de hoofdzaken van de tekst. Deze vind je in de kernzinnen.
De rest van de alinea’s bestaat uit uitleg of voorbeelden bij de kernzin. Dat zijn de bijzaken van de tekst. 

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag
- Lezen tekst + beantwoorden vragen -->

herhaling leerjaar 2

Slide 7 - Tekstslide

Noem de tekstverbanden die je kent

Slide 8 - Woordweb

Tekstverbanden
Neem je werkboek blz. 240 voor je. 
We lopen alle tekstverbanden na.
Schrijf onder de tabel 
- vergelijking
- redengevend

Slide 9 - Tekstslide

Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Reden
D
Voorbeeld

Slide 10 - Quizvraag

Welke twee signaalwoorden horen bij een opsommend verband?
A
Dus, echter
B
Vervolgens, ook
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat

Slide 11 - Quizvraag

Noem twee signaalwoorden bij een voorwaardelijk verband

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag
- Lezen tekst + beantwoorden vragen -->

verbanden en signaalwoorden

Slide 13 - Tekstslide

FEIT (objectief)

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kun je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.


Slide 14 - Tekstslide

Noteer een feit over 4 of 5 mei

Slide 15 - Open vraag


Mening (subjectief) en argument

Als je iets vindt, is dat je mening.
Te herkennen aan woorden als:
Ik vind
Mijn mening is....
Mijns inziens...
Om je mening te ondersteunen, gebruik je argumenten. (redenen waarom je iets vindt)



Slide 16 - Tekstslide

Conclusie:
Als een schrijver in een tekst zijn mening en argumenten weergeeft (of meningen en argumenten van anderen), dan sluit hij vaak af met een conclusie. 
Hij herhaalt dan vaak in het kort zijn mening en argumenten. 
Een conclusie herken je aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent, kortom, al met al ...

Slide 17 - Tekstslide

Handbal is een vermoeiende sport.
Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
... , want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen.
Mening
Feit
Argument

Slide 18 - Sleepvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een betrouwbare bron?
A
Een persoonlijke mening
B
Een ongeverifieerde blog
C
Een boek van een expert
D
Een wetenschappelijk artikel

Slide 20 - Quizvraag

Waarom is bronvermelding belangrijk?
A
Het kost tijd
B
Is alleen voor academisch werk
C
Geeft inzicht in de oorsprong
D
Verhoogt de geloofwaardigheid

Slide 21 - Quizvraag

Wat maakt een bron onbetrouwbaar?
A
bronvermelding
B
Geen referenties
C
Verouderde informatie
D
Recente gegevens

Slide 22 - Quizvraag

Aan de slag
- Lezen tekst + beantwoorden vragen -->

feiten en meningen

Slide 23 - Tekstslide

Vandaag
Lesdoelen:
- Je kent de begrippen leesvaardigheid
- Je kunt de begrippen toepassen/herkennen in zakelijke teksten

huiswerk 18 juni:
- maken tekst + vragen

Slide 24 - Tekstslide