Herhaling etre avoir

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Bonjour!

Les devoirs

apprendre vocabulaire A, chapitre 3

Vocabulaire A, chapitre 3

l´hiver (de winter)

l'anniversaire (de verjaardag)

le centre commercial (het winkelcentrum)

acheter (kopen)

moche (lelijk) / belle (mooi)

le short de bain (de zwembroek)

Tu fais quelle taille? (Welke maat heb je?)

le temps, la date, l'heure

Quel temps fait-il?

Quelle est la date?

Quelle heure est-il?

Les objectifs

Ik ken de persoonlijk voornaamwoorden in het Frans. 

Ik ken de vervoegingen van de werwoorden être en avoir.

Ik kan een gesprek begrijpen over winkelen. 

 

les pronoms personnels

Je / J'

Tu

Il

Elle

On

Nous

Vous

Ils

Elles

De persoonlijk voornaamwoorden

Ik

Jij

Hij

Zij

Men / we

Wij

Jullie / u 

Zij mmv

Zij vmv

Je / J'

Tu

Il (il)

Elle

On

Nous

Vous

Ils (ils)

Elles

Zij vmv

U / Jullie

Ik

Men / we

Zij mmv

Jij

Zij

Wij

Hij

Le pantalon est vert.
Maak van 'de broek is groen'
'hij is groen'

1. Il est vert
2. Elle est verte
3. Ils sont verts
4. Elles sont vertes

La robe est jaune.
Vervang de jurk is geel, door 'hij is geel'.

1. Il est jaune
2. Elle est jaune
3. Ils sont jaunes
4. Elles sont jaunes

Vervang Les maisons (vmv) ont des fenêtres door het juiste persoonlijk voornaamwoord

1. Elle a des fenêtres
2. Il a des fenêtres
3. Elles ont des fenêtres
4. Ils ont des fenêtres

le verbe avoir

J'ai

Tu as

Il a

Elle a

On a

Nous avons

Vous avez

Ils ont

Elles ont

Het werkwoord hebben

Ik heb

Jij hebt

Hij heeft

Zij heeft

Men heeft (we hebben)

Wij hebben

Jullie hebben / u heeft

Zij hebben mmv

Zij hebben vmv

Wat betekent avoir

Zij heeft

1. Elle a
2. Il a
3. Elle as
4. Il as

Vertaal op de juiste manier: ik heb

1. Je ai
2. J'ai
3. J'ais
4. Je ais

Vertaal men heeft

1. Il as
2. On a
3. Elle a
4. Nous avons

Vertaal zij hebben

1. Ils sont
2. Ils ont
3. Elles sont
4. Elles ont

Vertaal op de juiste manier: jullie hebben

1. Vous aver
2. Nous avons
3. Vous avez
4. Ils sont

Vertaal: Jij hebt

1. Tu ast
2. Tu a
3. Tu as

J'ai

Tu as

Il a

Elle a

On a

Nous avons

Vous avez

Ils ont

Elles ont

Jullie hebben

U heeft

Hij heeft

Zij hebben mmv

Ik heb

Wij hebben

Men heeft

we hebben

Jij hebt

Zij heeft

Zij hebben vmv

le verbe être

Je suis

Tu es

Il est

Elle est

On est

Nous sommes

Vous êtes

Ils sont

Elles sont

Het werkwoord zijn

Ik ben

Jij bent

Hij is

Zij is

Men is (we zijn)

Wij zijn

Jullie zijn / u bent

Zij zijn mmv

Zij zijn vmv

Wat betekent être in het Nederlands?

Vertaal u bent

1. Vous sommez
2. Vous aimez
3. Vous êtes
4. Vous avez

Vertaal: zij is

1. Elle a
2. Elle est
3. Elles ont
4. Elles sont

Vertaal: Zij zijn

1. Ils sont
2. Ils ont
3. Elles sont
4. Elles ont

Je suis

Tu es

Il est

Elle est

On est

Nous sommes

Vous êtes

Ils sont

Elles sont

Hij is

Wij zijn

Ik ben

Jullie zijn

U bent

Jij bent

Men is

We zijn

Zij zijn vmv

Zij zijn mmv

Zij is

Au Travail

Fais: Source A

Apprends: Vocabulaire B

Tout compris?

Ik ken de persoonlijk voornaamwoorden in het Frans.

Ik ken de vervoegingen van de werwoorden être en avoir.

Ik kan een gesprek begrijpen over winkelen. 

Schrijf zoveel mogelijk vormen van avoir op

Schrijf zoveel mogelijk vormen van etre op
bijv. Je suis

Les devoirs

jeudi, le vingt et un mars (donderdag 21 maart)

na de toetsweek

être & avoir + persoonlijk voornaamwoorden geleerd

Bron A, chapitre 3 af