3VE: Periode 5 - week 1

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen  &  voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over enkelvoudige en samengestelde zinnen?

Slide 2 - Open vraag

Twee soorten zinnen
  • Enkelvoudige zin (1 pv):
  • De docent roept de leerlingen.
  • De leerlingen stoppen met praten.

  • Samengestelde zin (meer dan 1 pv):
  • De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.

Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

  • Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en/of bijzinnen.



Slide 4 - Tekstslide

Hoofdzinnen
  • Als er twee hoofdzinnen worden samengesteld, staat er altijd een nevenschikkend voegwoord tussen. Dat zijn de woorden:
  • dus,  en, want, of & maar (DEWOM). 

  • De man vergat de kraan dicht te draaien, dus liep de gootsteen over.

Slide 5 - Tekstslide

Bijzinnen 
  • Hoofdzin = zelfstandige zin 
  • Bijzin = afhankelijk en kan niet bestaan zonder een hoofdzin   In een bijzin
  • Kunnen tussen het onderwerp en de pv andere zinsdelen   staan
  • Staat de pv vaak achteraan
  • Voorbeeld: Ik vind hem heel slim, hoewel hij af en toe wel slordig is.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:

1. {hoofdzin} + {hoofdzin}

Hij zwaait opa en oma uit, want zij gaan een grote reis maken.

2. {hoofdzin} + (bijzin) 

Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.

3. (bijzin)+  {hoofdzin}

Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.

Slide 7 - Tekstslide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 8 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden

  • en
  • maar
  • want 
  • of
  • dus

Onderschikkende voegwoorden

wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat.

Slide 9 - Tekstslide

Dus:
HZ + HZ = nevenschikking

De zinnen zijn gelijkwaardig







Dus: 

HZ + BZ = onderschikking

BZ + HZ = onderschikking


Bijzin kan niet op zichzelf bestaan. Heeft een hoofdzin nodig.

Slide 10 - Tekstslide

Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaak gelogen heeft.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin

Slide 11 - Quizvraag

Jan ziet Elly achter de winkel en Wieke ziet Jan op de fiets.

A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin

Slide 12 - Quizvraag

De voetbalwedstrijd werd afgelast, omdat er sneeuw op het veld lag.
A
De zin bestaat uit twee hoofdzinnen.
B
De zin bestaat uit twee bijzinnen.
C
De zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin.

Slide 13 - Quizvraag

Ik wil vandaag snel naar huis, want het is heel warm op school.
Benoem het voegwoord + N/O.

Slide 14 - Open vraag

De spelers van Ajax zijn dit seizoen kampioen geworden, omdat zij de meeste punten hebben behaald.
Benoem het voegwoord + N/O.

Slide 15 - Open vraag

Voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin aan elkaar voegen zijn
A
nevenschikkende voegwoorden
B
onderschikkende voegwoorden

Slide 16 - Quizvraag

Die winkel is altijd open, tenzij het een nationale feestdag is.
A
De zin bestaat uit twee hoofdzinnen.
B
De zin bestaat uit twee bijzinnen.
C
De zin bestaat uit een hoofd- en een bijzin.

Slide 17 - Quizvraag

Het meisje slaat haar zusje en zij stompt haar broertje, omdat ze stom doen.


A
Hoofdzin + hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + hoofdzin + bijzin
C
Hoofdzin + bijzin + bijzin

Slide 18 - Quizvraag

Vragen?

Slide 19 - Tekstslide