Waar-deel groep 4
1 / 12
Lesduur is: 120 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
De vis zwemt in de kom.
Wat is in deze zin het waar-deel?
Wat is in deze zin het waar-deel?
A
de vis
B
zwemt
C
in
D
in de kom
Slide 3 - Quizvraag
De tijger en de leeuw wonen in de zoo.
Wat is het waar-deel in deze zin?
Wat is het waar-deel in deze zin?
A
de tijger en de leeuw
B
wonen
C
in de zoo
D
de leeuw
Slide 4 - Quizvraag
De aap klimt in de boom.
Wat is in deze zin het waar-deel?
Wat is in deze zin het waar-deel?
A
de aap
B
in de boom
C
klimt
D
de
Slide 5 - Quizvraag
De aap klimt in de boom.
Wat is in deze zin het waar-deel?
Wat is in deze zin het waar-deel?
A
de aap
B
in de boom
C
klimt
D
de
Slide 6 - Quizvraag
In welke zin is het waar-deel goed tussen haakjes?
A
(de koe) graast in de wei
B
de koe (graast) in de wei
C
de koe graast (in de wei)
D
de koe graast in (de wei)
Slide 7 - Quizvraag
Meester Harm is boven op de berg.
Wat is in deze zin het waar-deel?
Wat is in deze zin het waar-deel?
A
Meester Harm
B
de berg
C
Op de berg
D
Boven
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het waar-deel in de volgende zin.
morgen ga ik naar school op de fiets.
morgen ga ik naar school op de fiets.
A
morgen
B
naar school
C
op de fiets
D
ga
Slide 9 - Quizvraag
Sepp en Nori maken een tekening..
Slide 10 - Open vraag
waar-deel
