MA week 4 les 1

Bij welke methode worden veel verschillende producten geproduceerd?
A
Stukproductie
B
Seriestukproductie
C
Seriemassaproductie
D
Massaproductie
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
Management AccountingHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Bij welke methode worden veel verschillende producten geproduceerd?
A
Stukproductie
B
Seriestukproductie
C
Seriemassaproductie
D
Massaproductie

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke methode kan een auto het product zijn dat wordt geproduceerd?
A
Stukproductie
B
Seriestukproductie
C
Seriemassaproductie
D
Massaproductie

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke methode bepaalt de opdrachtgever aan welke eisen het product moet voldoen?
A
Stukproductie
B
Seriestukproductie
C
Seriemassaproductie
D
Massaproductie

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke methode hoort het produceren van uniformen voor AirFrance-KLM-personeel?
A
Stukproductie
B
Seriestukproductie
C
Seriemassaproductie
D
Massaproductie

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten bespreken
De volgende opdrachten: 
  • 5.23
  • 5.28

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 7
Budgettering en verschillenanalyse

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7.1 Leiding van een organisatie
Het management van een grote organisatie heeft bij het vaststellen van zijn beleid veel informatie nodig. Deze informatie wordt verzameld en verwerkt door middel van hulpmiddelen: 
  • Afdeling administratie 
  • De Raad van Bestuur 
  • Leidinggevenden lager in de organisatie (voor minder belangrijke beslissingen) 

Management by exception = wanneer de organisatie in negatieve zin te veel uit de koers dreigt te raken, zal het bestuur ingrijpen. 

Slide 7 - Tekstslide

Om een organisatie goed te kunnen leiden, heeft een onderneming veel informatie nodig en mensen die helpen. Zo helpt de afdeling Administratie en de Raad van Bestuur ook. Beslissingen die wat minder belangrijk zijn, worden bepaald door leidinggevenden wat lager in de organisatie. 

Slide 8 - Tekstslide

7.2 Planning op de lange en korte termijn 

De doelstelling van een organisatie bepaalt welke activiteiten een onderneming gaat uitvoeren. Deze doelstelling wordt vertaald naar subdoelstellingen. Dit kan worden uitgevoerd op de lange termijn en op de korte termijn. 

Bij een planning op de lange termijn zijn dingen onzeker en wordt het dus globaal uitgewerkt. Het geeft een prognose van de activiteiten die moeten worden uitgevoerd. Een planning op lange termijn van verschillende jaren, noemen we een meerjarenraming. 

De planning op de korte termijn is meer een begroting, waarin de activiteiten nauwkeurig worden omschreven. Als de begroting is goedgekeurd door de directie, spreken we van een budget. Er is dan voor elke activiteit die moet worden uitgevoerd een budget beschikbaar. 
7.4 Budgettering van ene productieonderneming
Ex ante-budget = budget dat vóór het begin van een periode wordt opgesteld en betrekking heeft op activiteiten die in de komend periode worden verwacht. 

Ex post-budget = na afloop van een budgetperiode kunnen de werkelijke activiteiten en de werkelijke resultaten worden vastgesteld. Hierna kan het onderzoek beginnen naar de oorzaak van de verschillen. 

Slide 9 - Tekstslide

Budgettering is geen eenmalige activiteit aan het begin van een periode, maar een voortdurend proces. Tijdens de periode zullen er dan ook gebeurtenissen optreden waardoor de in het budget gestelde doelen niet meer te realiseren zijn. 
7.5 Budgettering van kosten
Er zijn vier soorten budgetten: 
1. Variabel budget = als er alleen proportioneel variabele kosten zijn. 
Productie stijgt --> toegestane kosten nemen toe 
Productie daalt --> toegestane kosten nemen af 

2. Vast budget = als er alleen vaste kosten zijn. 
Een verandering in de bedrijfsdrukte heeft geen invloed op de toegestane kosten. 



Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld variabel budget = kosten zoals grondstofverbruik en energieverbruik 

Voorbeeld vast budget = reclamekosten en kosten voor R&D 


7.5 Budgettering van kosten
Er zijn vier soorten budgetten: 
3. Gemengd budget = als er zowel proportioneel variabele kosten als vaste kosten zijn. 
Dit is een combinatie van de eerste twee budgetten. 

4. Flexibel budget = als de kosten degressief stijgend, progressief stijgend of trapsgewijs variabel zijn met de bedrijfsdrukte, heeft het flexibele budget de voorkeur. 
In een flexibel budget worden voor diverse bezettingsgraden de toegestane kosten vermeld. 

Verschil tussen gemengd budget en flexibel budget is dat bij een gemengd budget sprake is van proportioneel variabele kosten, terwijl deze bij het flexibele budget niet proportioneel zijn. 



Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld gemengd budget = bij afdeling Fabricage heeft het variabele deel betrekking op de proportioneel variabele kosten (zoals grondstofkosten) en het vaste deel zouden de afschrijvingskosten van het fabrieksgebouw kunnen zijn. 


7.6 Het budgetteringsproces
In een onderneming zijn verschillende soorten budgetten, zoals: 
  • Verkoopbudget 
  • Productiebudget 
  • Personeelsbudget 
  • Reclamebudget 

Voor ieder budget is een budgethouder. Dit is de medewerker die verantwoordelijk is voor een bepaald activiteitengebied. De budgethouder kan het budget dus gebruiken om bepaalde activiteiten te verrichten. 

Slide 12 - Tekstslide

Na afloop van de budgetperiode worden de verschillen tussen de werkelijke resultaten en het budget geanalyseerd. Hieruit wordt duidelijk welke budgethouder voor welk verschil verantwoordelijk is. 
7.8 Vergelijking van het productiebudget en de werkelijke productiekosten
De werkelijke ontwikkelingen binnen een onderneming kunnen afwijken van wat werd verwacht (budget). 

Voor de verschillenanalyse aan de productiezijde moeten we de werkelijke productiekosten vergelijken met het ex post-productiebudget. Het ex post-productiebudget wordt bepaald door de werkelijk geproduceerde aantallen te vermenigvuldigen met de standaardkostprijs.  

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7.8 Vergelijking van het productiebudget en de werkelijke productiekosten
Verschillen op variabele productiekosten: 
Verschil standaardkosten en werkelijke kosten = (SH * SP) - (WH * WP) 

SH = Standaardhoeveelheid 
SP = Standaardprijs 
WH = Werkelijke hoeveelheid verbruikte productiemiddelen 
WP = Werkelijk betaalde prijs 

Prijsverschil = ontstaat wanneer de werkelijke betaalde prijs afwijkt van de standaardprijs. 
Efficiencyverschil = ontstaat als er een afwijking is tussen de werkelijk verbruikte hoeveelheid en de standaardhoeveelheid. 

Slide 14 - Tekstslide

Het prijsverschil en het efficiencyverschil hebben allebei een formule, die samen uitkomen op de formule die in de dia staat. 
7.8 Vergelijking van het productiebudget en de werkelijke productiekosten
Verschillen op variabele productiekosten: 
Werkelijke productie hoger dan normale productie --> overbezetting 
Werkelijke productie lager dan normale productie --> onderbezetting 

Bezettingsresultaat = (W - N) * C / N 

Voor de vaste productiekosten wordt vooraf een vast bedrag begroot. Wanneer dit achteraf anders is dan vastgesteld, heet dit een budgetverschil of een prijsverschil, omdat het verschil vaak wordt veroorzaakt door onverwachte prijsveranderingen. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten maken
Maak de volgende opdrachten: 
  • 7.2 
  • 7.4 
  • 7.5 
  • 7.7 
  • 7.10 
  • 7.19 
  • (7.14) 
  • 7.16 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor volgende week
Maak de volgende opdracht: 
  • 7.6 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies