TT zwakke werkwoorden + stam op d/t

Werkwoorden - basis
intro
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden - basis
intro

Slide 1 - Tekstslide

het PERSOONlijk voornaamwoord - enkelvoud
ich
(ik)
du
(jij)
er, sie
(hij, zij)
uitleg
es
(het)

Slide 2 - Tekstslide

het PERSOONlijk voornaamwoord - meervoud
wir
(wij)
ihr
(jullie)
sie
(zij)

uitleg
Sie
(u)

Slide 3 - Tekstslide

Elke persoon zijn eigen uitgang!
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
feesttenten
uitleg

Slide 4 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
Hoe werkt het?
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 5 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Hoe werkt het?
wohn
wohn
wohn

wohn
wohn
wohn
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 6 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Consequent!
komm
nerv
üb

üb
nerv
komm
stam: -en eraf
kommen -> komm
üben -> üb
nerven -> nerv


uitleg

Slide 7 - Tekstslide

En nu jij!
Je krijgt 13 vragen:
  • 4x multiple choice
  • 9x open

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?
uitleg

Slide 8 - Tekstslide

wohnen (ich)
1/13
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
ich = -e ->
wohne
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 9 - Quizvraag

machen (du)
2/13
uitleg/antwoord
machen -> 
stam = mach ->
ihr = -t ->
macht
A
machest
B
machst
C
macht
D
machent

Slide 10 - Quizvraag

rudern (ihr)
3/13
uitleg/antwoord
rudern -> 
stam = ruder ->
du = -st ->
ruderst
A
rudere
B
rudert
C
rudernst
D
rudernt

Slide 11 - Quizvraag

kommen (Omar)
4/13
uitleg/antwoord
kommen -> 
stam = komm ->
Omar = er (3e persoon enk.) = -t ->
kommt
A
kommet
B
komt
C
kommst
D
kommt

Slide 12 - Quizvraag

schwimmen (du)
5/13
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
du = -st ->
wohnst

Slide 13 - Open vraag

spielen (ich)
6/13
uitleg/antwoord
spielen -> 
stam = spiel ->
ich = -e ->
spiele

Slide 14 - Open vraag

hören (Maria)
7/13
uitleg/antwoord
sammeln -> 
stam = sammel ->
Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->
sammelt

Slide 15 - Open vraag

kochen (ihr)
8/13
uitleg/antwoord
kochen -> 
stam = koch ->
ihr = -t ->
kocht

Slide 16 - Open vraag

üben (du)
9/13
uitleg/antwoord
fragen -> 
stam = frag ->
wir = en ->
fragen

Slide 17 - Open vraag

nerven (Frau Müller)
10/13
uitleg/antwoord
schreiben -> 
stam = schreib ->
Frau Müller = sie (3e persoon enk.)  = -t ->
schreibt

Slide 18 - Open vraag

brennen (das Haus)
11/13
uitleg/antwoord
brennen -> 
stam = brenn ->
das Haus = es (3e persoon enk.)  = -t ->
brennt

Slide 19 - Open vraag

lachen (Sie)
12/13
uitleg/antwoord
lachen -> 
stam = lach ->
Sie  = -en ->
lachen

Slide 20 - Open vraag

stehen (die Frauen)
13/13
uitleg/antwoord
stehen -> 
stam = steh ->
die Frauen = sie (3e persoon mv) = -en ->
stehen

Slide 21 - Open vraag

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op -t of -d: het probleem
arbeit
arbeit
arbeit

arbeit
arbeit
arbeit
stam: -en eraf
arbeiten -> arbeit
finden -> find
warten -> wart
reden -> red


uitleg

Slide 22 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op -t of -d: het probleem
arbeit
arbeit
arbeit

arbeit
arbeit
arbeit
uitleg
stam: -en eraf
arbeiten -> arbeit
finden -> find
warten -> wart
reden -> red


Slide 23 - Tekstslide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op -t of -d: de oplossing
arbeit
arbeit
arbeit

arbeit
arbeit
arbeit

e
e


e

d-tje / t-tje? -> extra e-tje!
uitleg
stam: -en eraf
arbeiten -> arbeit
finden -> find
warten -> wart
reden -> red


Slide 24 - Tekstslide

En nu jij!
Je krijgt 13 vragen:
  • 4x multiple choice
  • 9x open

Kan jij alle werkwoorden al correct vervoegen?
uitleg

Slide 25 - Tekstslide

finden (ich)
1/13
uitleg/antwoord
rechnen -> 
stam = rechn ->
ich = -e -> geen uitspraakprobleem
rechne
A
finde
B
find
C
findet
D
findt

Slide 26 - Quizvraag

warten (ihr)
2/13
uitleg/antwoord
warten -> 
stam = wart ->
ihr = -t -> extra e nodig
wartet
A
wart
B
warten
C
wartet
D
wartent

Slide 27 - Quizvraag

reden (Jamila)
3/13
uitleg/antwoord
reden -> 
stam = red ->
Jamila = sie (3e persoon enk) = -t -> extra e nodig
redet
A
redt
B
redst
C
redest
D
redet

Slide 28 - Quizvraag

antworten (du)
4/13
uitleg/antwoord
heißen -> 
stam = heiß ->
du = -st -> de s vervalt
heißt
A
antwortst
B
antwortest
C
antwortetest
D
antwortenst

Slide 29 - Quizvraag

reden (ihr)
5/13
uitleg/antwoord
finden -> 
stam = find ->
ich = -e -> geen uitspraakprobleem
finde

Slide 30 - Open vraag

heiraten (ich)
6/13
uitleg/antwoord
löschen -> 
stam = lösch ->
du = -st -> de s vervalt
löscht

Slide 31 - Open vraag

senden (Maria)
7/13
uitleg/antwoord
tanzen -> 
stam = tanz ->
Maria = sie (3e persoon enk.) = -t ->
tanzt

Slide 32 - Open vraag

arbeiten (wir)
8/13
uitleg/antwoord
arbeiten -> 
stam = arbeit ->
ihr = -t -> extra e nodig
arbeitet

Slide 33 - Open vraag

schneiden (die Schere)
[= de schaar]
9/13
uitleg/antwoord
regnen -> 
stam = regn ->
es = -t -> uitspraakprobleem, extra e nodig
regnet

Slide 34 - Open vraag

antworten (Jana und Mila)
11/13
uitleg/antwoord
abtworten -> 
stam = antwort ->
Frau Müller = sie (3e persoon enk.) = -t -> extra e nodig
antwortet

Slide 35 - Open vraag

melden (der Junge)
10/13
uitleg/antwoord
heißen -> 
stam = heiß ->
der Film = er (3e persoon enk.) = -t ->
heißt

Slide 36 - Open vraag

streiten (Sie)
12/13
uitleg/antwoord
küssen -> 
stam = küss ->
Sie = -en ->
küssen

Slide 37 - Open vraag

baden (du)
13/13
uitleg/antwoord
zeichnen -> 
stam = zeichn ->
die Lehrerin = sie (3e persoon enk.) = -t -> uitspraakprobleem, extra e nodig
zeichnet

Slide 38 - Open vraag

Samenvatting
Basisregel:  stam + uitgang

standaard uitgangen:
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
-e
-st
-t

-en
-t
-en

e
e


e

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
 stam op d of t

d'tje / t'tje extra e'tje:

Slide 39 - Tekstslide

slotwoord

Slide 40 - Tekstslide