Functiewoorden

Wat gaan we doen vandaag?
Huiswerk nakijken Lezen H4, gisteren foute antwoorden 10 minuten
Nogmaals de theorie bespreken H5 en 6 Lezen 10 minuten
Opdrachten nakijken 10 minuten
Filmpje bekijken en argumenten eruit halen 25 minuten

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
Huiswerk nakijken Lezen H4, gisteren foute antwoorden 10 minuten
Nogmaals de theorie bespreken H5 en 6 Lezen 10 minuten
Opdrachten nakijken 10 minuten
Filmpje bekijken en argumenten eruit halen 25 minuten

Slide 1 - Tekstslide

Planning komende weken
Wat moeten we nog behandelen voor de toets?
Wat gaan we nog verder behandelen deze periode?
Hoeveel lessen hebben we nog?

Slide 2 - Tekstslide

Toets
Gaat over: Lezen H3,4,5 en 6
                      Schrijven H4

Alles is behandeld, wel moeten sommige leerlingen nog wat opdrachten maken (huiswerk)

Slide 3 - Tekstslide

Wat moeten we verder nog doen?
Praktische opdracht: wie zetten we in het zonnetje? 2 lessen
Fictie, is alvast voor volgende toetsweek, doen we nu alvast wat aan 2 lessen
Oefentoets maken en herhalen voor de toets 2 lessen.

Nog 7 lessen voor de toets met vandaag erbij.  1 les is minirooster.

Slide 4 - Tekstslide

Functiewoorden

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden
Je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen
Je leert teksten beter te begrijpen

Slide 7 - Tekstslide

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?

Slide 8 - Tekstslide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 9 - Tekstslide

Elke stelling een functie 
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 10 - Tekstslide

Elke stelling een functie 
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 11 - Tekstslide

Elke alinea een functie 
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 12 - Tekstslide

Elke alinea een functie 
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 13 - Tekstslide

Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de tekst. Dit duid je aan met een functiewoord
In hoofdstuk 5: aanbeveling, probleemstelling, tegenwerping, uitwerking, verklaring en weerlegging

In hoofdstuk 6: aanleiding, afweging, anekdote, constatering, nuancering en vraagstelling

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 16 - Quizvraag

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 17 - Quizvraag

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 18 - Quizvraag

Wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 19 - Quizvraag

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 20 - Quizvraag

Het nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 21 - Quizvraag

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 22 - Quizvraag

Relativering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 23 - Quizvraag

Definitie
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 24 - Quizvraag

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Slide 25 - Quizvraag

Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 26 - Quizvraag

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Slide 27 - Quizvraag

Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Nakijken:
NN Lezen H5 startopdracht en opdracht 1 blz. 146-148

NN Lezen H6 startopdracht + opdracht 1 blz. 180-182

Leg je boek op tafel zodat ik je gemaakte huiswerk kan zien.

Slide 30 - Tekstslide