H6 Rekenen les 2

Rekenles 2 H6 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Rekenles 2 H6 

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Eerst gaan we nakijken het huiswerk van de vorige les. Ook hier heb je weer twee lesuren de tijd voor dus 24-03-2020 en 25-03-2020.
Daarna gaan we de theorie van het rekenen herhalen en ga je aan de slag. 

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken deel 1

1 De totale waardevermindering is: € 3.300 ‒ € 750 = € 2.550
De afschrijving per jaar is: € 2.550 ÷ 6 = € 425

2 De totale waardevermindering is: € 19.500 ‒ € 11.300 = € 8.200
De afschrijving per jaar is: € 8.200 ÷ 4 = € 2.050

3 10% van € 50.000 = 0,10 x € 50.000 = € 5.000
De totale waardevermindering is: € 50.000 ‒ € 5.000 = € 45.000
De afschrijving per jaar is: € 45.000 ÷ 15 = € 3.000

4 De totale waardevermindering is: 5 x € 225 = € 1.125
Restwaarde is € 1.190 – € 1.125 = € 65


Slide 3 - Tekstslide

Nakijken deel 2
5 De waardevermindering in zeven jaar is: 7 x € 3.360 = € 23.520 
Aanschafprijs was: € 23.520 + € 8.900 = € 32.420

6 a De totale waardevermindering is: € 69.000 ‒ € 12.000 = € 57.000
De afschrijving per jaar is: € 57.000 ÷ 6 = € 9.500
b Waarde na 1 jaar: € 69.000 ‒ € 9.500 = € 59.500
Waarde na 3 jaar: € 69.000 ‒ 3 x € 9.500 = € 40.500
Waarde na 5 jaar: € 69.000 ‒ 5 x € 9.500 = € 21.500
7 a UVIT heeft een marktaandeel van 26% = 4.420.000 verzekerden
1% = 4.420.000 ÷ 26 = 170.000
Achmea DFZ heeft een marktaandeel van 31% = 170.000 x 31 = 5.270.000 verzekerden.
b Totaal van deze vier is: 13% + 20% + 5% + 5% = 43%
1% = 170.000 (zie vraag a)
43% = 43 x 170.000 = 7.310.000 verzekerden

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken deel 3
8 a (De aantallen zijn allemaal × 1000. Omdat het om de verhouding tussen de getallen gaat, hoef je de aantallen niet telkens voluit met drie nullen erbij op te schrijven.)
Het totaal van deze tien luchthavens is: 480.800
Marktaandeel Schiphol: 52.500 = … % van 480.800
52.500 ÷ 480.800 x 100 = 10,9%
b Totaal van de twee luchthavens in Londen is: 72.300 + 35.400 = 107.700
107.700 = … % van 480.800
107.700 ÷ 480.800 x 100 = 22,4%

9 350 x € 4,50 = € 1.575

10 € 525.000 ÷ 750 = € 700

11 € 46.250 ÷ € 37 = 1.250 stuks

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken deel 4
12 a € 644 mln ÷ € 193 = € 644.000.000 ÷ € 193 = 3.336.787,6  3.336.788 klanten. 
b Omzet is € 644 mln, nettowinst is € 29 mln
Inkoop en bedrijfskosten samen: € 644 mln ‒ € 29 mln = € 615 mln
c Omzet vorig jaar 100%, nu 28,5% meer = 128,5%
128,5% = € 644 mln
1% = € 644 mln ÷ 128,5 = € 5,0116 mln
100% = € 5,0116 mln × 100 = € 501,2 mln

13 a Inkoop € 20.088 ÷ € 3,72 = 5.400 kratten
b Verkoop € 29.160 ÷ 5.400 = € 5,40 per krat


Slide 6 - Tekstslide

Nakijken deel 5
14 a 150 x € 2,25 = € 337,50 
b Prijsstijging is 4% van € 2,25 = € 0,09
Nieuwe prijs is € 2,25 + € 0,09 = € 2,34
c 140 x € 2,34 = € 327,60
d Nee, zijn omzet is hierdoor gedaald.

15 a 1.400 x € 18,50 = € 25.900
b 1.400 x € 9,90 = € 13.860
c Brutowinst € 25.900 – € 13.860 = € 12.040

16 75.000 x (€ 3 – € 1,25) = €131.250

17 a Brutowinst is € 45.879 – € 36.704 = € 9.175
b Nettowinst is € 9.175 – € 6.327 = € 2.848

Slide 7 - Tekstslide

Het rekenen van H6

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Hoe bereken je het nettoresultaat?
A
Brutowinst - omzet
B
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 11 - Quizvraag


Is de getoonde nettoresultaat nu een nettowinst of een nettoverlies?
A
Nettowinst
B
Nettoverlies

Slide 12 - Quizvraag

In de voetbalkantine worden op een goede zaterdag 700 tosti's gekocht voor €1,50 per stuk. Inkoop kosten deze maar €0,50 per stuk. Aan verzekeringen is de vereniging €150 kwijt en aan overige kosten €300. Bereken het nettoresultaat.
A
€250 nettowinst
B
€400 nettowinst
C
€600 nettowinst
D
€700 nettowinst

Slide 13 - Quizvraag

Voorkennis: Welke berekening is juist?
A
consumentenprijs + BTW = nettoverkoopprijs
B
consumentenprijs - BTW = nettoverkoopprijs

Slide 14 - Quizvraag

De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Een winkelier bepaald de verkoopprijs van een artikel op EUR 999,99. Voor de btw geldt het hoge (21%) tarief.
A
De consumentenprijs is EUR 1.265,81
B
De consumentenprijs is EUR 1.089,99
C
De consumentenprijs is EUR 826,44
D
De consumentenprijs is EUR 1.209,99

Slide 16 - Quizvraag

De nettoverkoopprijs is €96 bereken de consumentenprijs met 21% BTW
A
€116,16
B
€20,16
C
€119,95
D
€115,95

Slide 17 - Quizvraag

Inkoopprijs + .... = verkoopprijs
timer
0:10
A
btw
B
brutowinst
C
bedrijfskosten
D
nettowinst

Slide 18 - Quizvraag

De consumentenprijs voor een computer is € 2.149,-
A
de verkoopprijs is € 1.467,-
B
de verkoopprijs is € 1.675,47
C
de verkoopprijs is € 1.775,07
D
de verkoopprijs is € 1.776,03

Slide 19 - Quizvraag

Je maakt blz. 186 & 187 heb je het af dan maak je een foto en lever je het in via Teams. 

Slide 20 - Tekstslide