rekenen gevarieerd

Verhoudingstabel
Regel:
Wat je boven doet, doe je onder ook.
Je kunt delen en vermenigvuldigen.

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Verhoudingstabel
Regel:
Wat je boven doet, doe je onder ook.
Je kunt delen en vermenigvuldigen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verhoudingstabel X
Hier zie je een verhoudingstabel waar boven en onder wordt vermenigvuldigt.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen!
Hoofdstuk 6

Maak opgaven 2, 3, 4 en 5 op blz. 186 en 187.

Brian W, Khulan, Tobias en Valerie: zie magister.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


7 x 5 =

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


8 x 4 =

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een schapenkooi is 15 x 10 meter.

Hoeveel hek heeft de boer moeten
kopen om de kooi te maken?
A
50 m
B
150 m

Slide 6 - Quizvraag

Als je de grootte van iets uitspreekt zeg je vaak: (lengte) bij (breedte) meter. Dat schrijf je als ... x ... meter.

Hoe laat is het?
A
10 voor 11
B
5 over 10

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe laat is het?
A
twaalf uur
B
vier uur

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Een jas kostte €50, hij wordt 10% duurder. De jas kost nu €60
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reken handig uit:
276 - 201

Slide 11 - Open vraag

Maak van 201 een rond getal: 200. Trek 200 van 276 af. Dan heb je 1 te weinig afgetrokken, dus moet je die er later nog vanaf halen.
Reken handig uit:
283 + 30

Slide 12 - Open vraag

30 kan je makkelijk bij 270 optellen. Je splitst 283 daarom in 270 en 13. Tel eerst 270 en 30 bij elkaar op. Tel daarna de overgebleven 13 bij het antwoord op.
Reken handig uit:
97 + 120

Slide 13 - Open vraag

80 kan je makkelijk bij 120 optellen. Je splitst 97 daarom in 80 en 17. Tel eerst 80 en 120 bij elkaar op. Tel daarna 17 bij het antwoord op.
Reken handig uit:
87 + 99 =

Slide 14 - Open vraag

Maak van 99 een rond getal: 100. Tel 100 bij 87 op. Dan heb je 1 teveel erbij opgeteld, dus moet je die er later weer aftrekken.
DAG - WEEK - MAAND - JAAR
  • DAG = .... uur
  •    24 uur
  • WEEK = .... dagen
  •    7 dagen
  • MAAND = .... dagen      .... weken 
  •     30 / 31 dagen (soms zelfs 28)   4 weken 
  • JAAR  =  .... dagen ..... weken  .... maanden 
  •     365 dagen      52 weken    12 maanden 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

een week heeft .....dagen
A
8
B
7
C
5
D
6

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een dag = ...uur
A
20
B
25
C
24
D
21

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een jaar = ....maanden
A
14
B
12
C
6
D
10

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een jaar = ...dagen
A
12
B
365
C
300
D
310

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DAG
  • Bestaat uit 24 uur
  • Elk uur bestaat uit 60 minuten
  • Elke minuut bestaat uit 60 seconden.

Rekensom: 60 minuten x 24 uur = 1.440 minuten in één dag. 
Minuut duurt 60 tellen (21, 22, 23). 
Je hart slaat in rust gemiddeld 60 x per minuut. Tijdens sport wel tot 180 x per minuut. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een uur = ...minuten
A
60
B
30
C
10
D
600

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een dag = ....uur
A
12
B
60
C
48
D
24

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

MAAND
  • 12 maanden per jaar
  • 1 maand heeft 4 weken
  • 1 maand heeft 30 of 31 dagen 
  • behalve februari die heeft 28 dagen.... of 29 = schrikkelmaand 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een maand = .....weken
A
4
B
5
C
6
D
3

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

MAANDEN 
Januari    01                Juli                07
Februari 02                Augustus   08
Maart      03                September 09
April         04                Oktober       10
Mei           05                November  11
Juni          06                December  12


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maart is de ........maand van het jaar
A
vierde
B
eerste
C
achtste
D
derde

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

JAAR 
  • Elk jaar heeft 12 maanden.
  • Elk jaar heeft 52 weken.
  • Elk jaar heeft 365 dagen
  • Elk jaar heeft 4 seizoenen
  • Soms heeft een jaar een schrikkeljaar
  • Elke 10 jaar noemt men decennia.
  • Elke 100 jaar noemt men een eeuw

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een jaar heeft .......seizoenen
A
12
B
4
C
6
D
2

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een eeuw is ....jaar
A
10
B
20
C
50
D
100

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

KWARTAAL 
  • Een jaar bestaat uit 4 kwartalen (kwart = 1/4 deel)
  • Elk kwartaal bestaat uit 3 maanden.
  • kwartaal 1 = jan/febr/maart
  • kwartaal 2 = april/mei/juni
  • kwartaal 3 = juli/aug/sept
  • kwartaal 4 = okt/nov/dec

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kwartaal = ....maanden
A
3
B
4
C
5
D
2

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Drie kwartaal = ...maanden
A
12
B
9
C
6
D
3

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

SCHRIKKELJAAR
  • Een dag extra in het jaar (29 februari).
  • Jaar heeft dan 366 dagen in plaats van 365 dagen. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

SEIZOENEN
  • Elk jaar heeft 4 seizoenen 
  • Lente (21 maart - 20 juni)
  • Zomer (21 juni - 22 september)
  • Herfst (23 september - 21 december)
  • Winter (21 december - 20 maart)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Januari valt in de
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel weken heeft een jaar?
A
12
B
52
C
365
D
366

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een maand

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel dagen bestaat
de maand mei?
A
28
B
29
C
30
D
31

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke maand heeft 30 dagen?
A
Februari
B
Augustus
C
November

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe laat is het?
A
10 voor 11
B
5 over 10

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe laat is het?
A
5 over 4
B
5 over 2

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De foto van deze klok is gemaakt
in de:
A
nacht
B
ochtend
C
middag
D
avond

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De foto van deze klok is gemaakt
in de:
A
nacht
B
ochtend
C
middag
D
avond

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een eeuw is hoeveel jaar?
Een eeuw

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel dagen heeft
een schrikkeljaar?
A
12
B
52
C
365
D
366

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies