Chapitre5: Delend lidwoord

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

bestellen
werken
slagen
worden
vertellen
leren
travailller
commander
apprendre
devenir
réussir
raconter

Slide 5 - Sleepvraag

Mon rêve est devenir cuisinier
=
A
Het is zijn droom om kok te worden
B
Het is mijn droom om kok te worden
C
Het is haar droom om een keuken te kopen
D
Het is mijn droom om een keuken te kopen

Slide 6 - Quizvraag

Depuis j'étais jeune
=
A
Sinds ik jong ben
B
Sinds ik geel ben
C
Sinds ik jong was
D
Sinds ik geel was

Slide 7 - Quizvraag

Manger

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

En classe : ex 15 a

Slide 12 - Tekstslide

En classe : ex 15 a & b

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

L'article partitif

Bestaat niet in het Nederlands!


Als er in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord komt, dan krijg je in het Frans het delend lidwoord.


Exemple:              Ik eet chocola => Je mange du chocolat

Slide 15 - Tekstslide

Er zijn er 4:

du    => voor mannelijke woorden 
de la=> voor vrouwelijke woorden 
de l' => bij klinker of h                      
des => meervoud                             

Slide 16 - Tekstslide

Er zijn er 4:

du    => voor mannelijke woorden = du coca
de la=> voor vrouwelijke woorden = de la limonade
de l' => bij klinker of h                      = de l'eau
des => meervoud                              = des pommes

Slide 17 - Tekstslide

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in de / d' in  2 gevallen, namelijk:


1. na een ontkenning: 

2. na een woord dat de hoeveelheid aangeeft

Slide 18 - Tekstslide

 EXEMPLES
Je bois de l'eau                    =>            Je ne bois pas d'eau
Elle mange de la viande      =>            Elle ne mange pas de viande

Je voudrais des tomates     =>         Je voudrais deux kilos de  tomates.
Sofie achète du fromage     =>          Sofie achète beaucoup de fromage                  
Ook woorden als: beaucoup (veel) peu (weinig) combien (hoeveel) zijn "hoeveelheidswoorden" !!!


Fais l'exercice 15c/15d & 16a

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Let op   
Na préférer, adorer, aimer en détester 

Krijg je het GEWONE lidwoord:

Ik hou van chocola= j'aime LE chocolat
zij haat spruitjes= elle déteste LES choux de Bruxelles



Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide