economie 6.1

economie 6.1 kader
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 6 min

Onderdelen in deze les

economie 6.1 kader

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de vier productiefactoren
A
natuur, salaris, ondernemerschap, kapitaal
B
natuur, arbeid, ondernemerschap, kapitaal
C
natuur, arbeid, pacht, kapitaal
D
natuur, arbeid, ondernemerschap, winst

Slide 2 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de productiefactor Natuur
A
grond, water, bossen, grondstoffen
B
menselijke inspanning om iets te leveren
C
geld dat is geïnvesteerd in bijvoorbeeld machines
D
antwoord ABC gecombineerd zodat er winst gemaakt kan worden

Slide 3 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de productiefactor Arbeid
A
grond, water, bossen, grondstoffen
B
menselijke inspanning om iets te leveren
C
geld dat is geïnvesteerd in bijvoorbeeld machines
D
antwoord ABC gecombineerd zodat er winst gemaakt kan worden

Slide 4 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de productiefactor Kapitaal
A
grond, water, bossen, grondstoffen
B
menselijke inspanning om iets te leveren
C
geld dat is geïnvesteerd in bijvoorbeeld machines
D
antwoord ABC gecombineerd zodat er winst gemaakt kan worden

Slide 5 - Quizvraag

Wat bedoelen we met de productiefactor Ondernemerschap
A
grond, water, bossen, grondstoffen
B
menselijke inspanning om iets te leveren
C
geld dat is geïnvesteerd in bijvoorbeeld machines
D
antwoord ABC gecombineerd zodat er winst gemaakt kan worden

Slide 6 - Quizvraag

Welke beloning hoort bij de productiefactor Natuur
A
pacht
B
loon
C
huur
D
winst

Slide 7 - Quizvraag

Welke beloning hoort bij de productiefactor Arbeid
A
pacht
B
loon
C
huur
D
winst

Slide 8 - Quizvraag

Welke beloning hoort bij de productiefactor Kapitaal
A
pacht
B
loon
C
huur
D
winst

Slide 9 - Quizvraag

Welke beloning hoort bij de productiefactor Ondernemerschap
A
pacht
B
loon
C
huur
D
winst

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een bedrijfskolom
A
Grondstoffen die nodig zijn
B
Consumenten die iets kopen in een winkel
C
Alle bedrijven die na elkaar aan een product meewerken
D
Bedrijven op een terrein

Slide 11 - Quizvraag

Wat doet elk bedrijf in een bedrijfskolom
A
Producten produceren
B
Die voegt waarde toe aan een product
C
Handel drijven met het buitenland
D
Handelen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is arbeidsintensief?
A
Werk in de zorg
B
Werk in een autofabriek

Slide 13 - Quizvraag

Wat is kapitaalintensief?
A
Werk in de zorg
B
Werk in een autofabriek

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent het begrip afschrijving
A
De jaarlijkse waardevermindering van een product
B
Het bedrag dat je overhoudt na verkoop van een product
C
De aanschafkosten die nodig zijn voor een product
D
Een machine die je nodig hebt

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent het begrip restwaarde
A
Het bedrag dat je terugkrijgt na verkoop
B
De aanschafkosten die nodig zijn voor een product
C
Het aantal jaren dat je een product hebt gebruikt
D
Zo noem je de verkoop van een product

Slide 16 - Quizvraag

Afschrijvingskosten berekenen
De afschrijving per jaar bereken je door:

(aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren = 

Slide 17 - Tekstslide

Bereken de afschrijving per jaar van de bus. De bus kost €17800 en je gaat hem 5 jaar gebruiken. Na 5 jaar krijg je er nog €3500 voor terug.

Slide 18 - Open vraag