15-3-2022 4TL Herhaling hfst 12 Evolutie

Hoofdstuk 12 Evolutie
12.1 Selectie

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 12 Evolutie
12.1 Selectie

Slide 1 - Tekstslide

Charles Darwin
Darwin heeft de evolutietheorie bedacht. 

Evolutie betekent ontwikkelen van leven op aarde d.m.v. mutaties en overlevingskansen.

Slide 2 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
Natuurlijke selectie = de best aangepaste organismen geven hun genen vaker door (voortplanting) aan de volgende generatie dan de minder goed aangepaste organismen. Het aandeel van de goed aangepaste individuen van een soort in de volgende generatie is daardoor groter. 

- overlevingskans
- meest voordelige eigenschappen
- beste aanpassingen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Een deel van soort is beter aangepast aan de omgeving door een erfelijke variatie en kan daardoor voor meer nakomelingen zorgen. Hoe noemen we dit?
A
Een nieuwe soort
B
Natuurlijke selectie
C
Veredelen
D
Isolatie

Slide 5 - Quizvraag

Natuurlijke selectie is noodzakelijk voor evolutie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Hoe ontstaan nieuwe soorten?
1. Isolatie
2. Variatie van een bepaalde erfelijke eigenschap 
(erfelijke variatie)
3. Natuurlijke selectie: de best aangepaste 
organismen kunnen zich het meest voortplanten. 

Het duurt duizenden jaren voordat een nieuw soort is ontstaan. 

Slide 7 - Tekstslide

Erfelijke variatie
Erfelijk variatie ontstaat door mutatie in het DNA van een geslachtscel --> het  individu heeft een iets ander genotype gekregen.
Door variatie in genotype is ook variatie in fenotype.

Sommige mutaties zijn gunstig, dus leveren een grotere overlevingskans op, dus ook meer kans op nakomelingen. 
Het nieuwe fenotype komt dan steeds vaker voor. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Voorwaarden voor evolutie


1. Er is variatie (mutatie)
2. De variatie is erfelijk
3. Er is (natuurlijke) selectie

Slide 11 - Tekstslide

Hoe zie je dat soorten verwant zijn?
In een verwantschapsschema kan je zien hoe wetenschappers denken dat soorten aan elkaar verwant zijn.

Soorten staan dicht bij elkaar als ze kort geleden een gemeenschappellijke voorouder hadden.

Slide 12 - Tekstslide

Welke dieren zijn meer verwant?
A
Het paard en de kat
B
De kat en de hond
C
Het paard en de hond
D
Vacht

Slide 13 - Quizvraag

Welke organismen zijn meer verwant?
A
schildpad - duif
B
duif - konijn

Slide 14 - Quizvraag

Welke dieren zijn het meest verwant?
A
Dwergherten - zwijnen
B
Kamelen - pekari's
C
Nijlpaarden - baleinwalvissen
D
Giraffen - dwergherten

Slide 15 - Quizvraag

1. Beerdiertjes zijn meer verwant aan de peniswormen dan aan de gifkakendragers.
2. Beerdiertjes zijn later ontstaan dan rondwormen
A
Geen van beide conclusies is juist.
B
Alleen conclusie 1 is juist.
C
Alleen conclusie 2 is juist.
D
Beide conclusies zijn juist.

Slide 16 - Quizvraag

Hoe worden bacteriën resistent?
Bacteriën worden resistent door natuurlijke selectie
- Bij een antibioticakuur overleven er een aantal bacteriën. Zij hebben een mutatie waardoor ze resistent zijn. 
- Deze bacteriën planten zich voort. 
- Op een gegeven moment zijn er alleen 
nog maar resistent bacteriën en werkt de 
antibiotica niet meer.
De evolutie bij bacteriën gaat snel!

Slide 17 - Tekstslide