Je hebt 2 soorten zwakke werkwoorden:
Je hebt 2 soorten zwakke werkwoorden:
1. zwakke werkwoorden die in de verleden tijd –den of –de achter de stam krijgen. Voorbeeld: roeien –> stam = (ik) roei verleden tijd: (ik, jij, hij) roeide of (wij, jullie, zij)roeiden
2. zwakke werkwoorden die in de verleden tijd –ten of –te achter de stam krijgen. Voorbeeld: werken -> stam = (ik) werk verleden tijd: (ik, jij, hij) werkte of (wij, jullie, zij) werkten