Grammar Bootcamp

Grammar Bootcamp
Week 5
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar Bootcamp
Week 5

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How confident do you feel about
English grammar?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pick the correct one
A
She do her homework after school.
B
She doe her homework after school.
C
She dos her homework after school.
D
She does her homework after school.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Hele ww, behalve bij she/he/it:
  I walk
  you walk
  she/he/it walks
  we walk
  you walk
  they walk


Bijzondere gevallen:
  to be (am/are/is)
  to go / to do (goes/does)
  to have (has)

  -s klank (crash - crashes
  medeklinker-y (fly - flies)
Present Simple

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word Order

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pick the correct one
A
They do Aikido at the dojo on Fridays.
B
They do on Fridays Aikido at the dojo.
C
On Fridays they do Aikido at the dojo.
D
Do they Aikido on Fridays at the dojo.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Basisregel:
Subject-Verb-Object
Onderwerp-ww-lv/mv
wie-doet-wat
  I teach English




Opletten:
In het Nederlands mag je soms het werkwoord en het onderwerp omdraaien: 
  "Op vrijdag eten we frietjes."
In het Engels mag dit niet!
  "We eat fries on Fridays."
Word Order 1

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word Order 2
Extra:
In het Engels moet je eerst de plaats in de zin zetten, daarna pas de tijd
  "I watch TV in the living room on Saturday evenings."

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word Order

What is the rule?
A
does-where-when-what-who
B
when-does-who-what-where
C
who-does-what-where-when
D
when-who-does-what-where

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de correcte vorm?
A
He are typeing a reply.
B
He are typing a reply.
C
He is typeing a reply.
D
He is typing a reply.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies




Vorm van to be en ww + -ing:
  I am walking
  you are walking
  she/he/it is walking
  we/you/they are walking
  you walk
  they walk




Als iets nu aan de gang is:
  I am explaining the Present Continuous right now.

Tijdelijke dingen: 
  He's living with his grandma for a few months

Present Continuous

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de correcte vorm?
A
She didn't bake cookies for everone.
B
She didn't baked cookies for everyone.
C
She bakedn't cookies for everyone.
D
She don't baked cookies for everyone.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Hele ww + ed:
  I walked
Bijzondere gevallen:
  ww met eind -e (baked)
  ww met eind -y (married)
  ww met korte klank  (stopped)
  ww met eind -c (panicked)


Important:
  adding a modal means the time and negation attaches to the modal
 - I worked
 - Did I work?
 - I didn't work. 
Past Simple

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pick the correct one
A
When we arrived to the apartment
B
When we arrived on the apartment
C
When we arrived at the apartment
D
When we arrived by the apartment

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Direction: to, in, on, into, onto

Time: in, at, one

Location: in, at, on

Place: -->


Prepositions

Slide 19 - Tekstslide

Direction: 
Time: in unspecific times, at specific times, on specific days
Location: in an area, at a specific point, on a surface
Numbers
...and compound adjectives

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pick the correct one
A
16 year old boy
B
16-year-old boy
C
sixteen year old boy
D
sixteen-year-old boy

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Numbers

Officially: one through one hundred (1-100) should be spelled out 
Usually: one through twenty  (1-20) is spelled out 
Always: spell the number if you start a sentence with it*
Compound adjectives

..multiple words used to describe a single thing. 

"neutral bathroom"?
"gender bathroom"?
"gender-neutral bathroom"

Slide 22 - Tekstslide

*or write around it:
Seventeen seventy-six was the year America became a nation.
In 1776, America became a nation.
Pitfalls! 
where/were/we're
there/their/they're
gonna/wanna/kinda


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How confident do you feel about
English grammar after the bootcamp?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Tasks
Now: send me a chat message about your work ethic: how you prepared for listening, how you've been preparing for the writing test; review letter conventions.

Next week: teacher feedback d-test, final recap of information, student questions. 


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies