4T H2 Taalverzorging

4T H2 Taalverzorging
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4T H2 Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)

Slide 2 - Tekstslide

Wat houdt de speciale aanbieding in volgens jou?
Verbeter de tekst, zodat er staat wat de verkoper waarschijnlijk bedoelt.
Startopdracht
Bladzijde 
60

Slide 3 - Tekstslide

Kijk mee
Aan elkaar of los

Slide 4 - Tekstslide

In het Nederlands schrijf je twee of meer woorden aan elkaar als die één begrip vormen. Dit doe je bij:
werkwoorden die beginnen met voorzetsels als op, over, na, uit
Bijvoorbeeld: Ik heb mijn kamer opgeruimd. Ik ga mijn kamer opruimen.
samengestelde zelfstandige naamwoorden.
Bijvoorbeeld: kassabon, schoonmaakdoekje, langeafstandsloper.
samengestelde aardrijkskundige namen.
Bijvoorbeeld: Noord-Holland, Zuid-Afrikaans.
getallen tot en met het woord duizend.
Bijvoorbeeld: zesenzeventig, vijfhonderd, drieëntwintigduizend, drieduizend zeshonderdentwaalf.
voorzetsels met woorden als er-, daar-, hier- en waar-. 
Bijvoorbeeld: ermee, hierbij, waardoor.
twee voorzetsels die achter elkaar staan.
Bijvoorbeeld: achteruit, bovenop, tussendoor.

Slide 5 - Tekstslide

Aan elkaar of los?

Ik heb het verslag ...
A
afgemaakt
B
af gemaakt

Slide 6 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 7 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 8 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 (p.60)
Niet alle antwoorden passen in je boek, dus gebruik je schrift.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan bepalen of ik woorden los of aan elkaar moet schrijven. (p. 60/61)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoorden in samengestelde zinnen correct spellen. (p. 62/63)
Formuleren: Ik kan veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken. (p. 64/65)

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kan alle werkwoordsvormen in samengestelde zinnen goed spellen.
  • Je kan veelvoorkomende voegwoorden correct noteren.
Boek: bladzijde 62 t/m 65
Je leert over werkwoordspelling en formuleren

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen staan er volgens jou in de volgende zin? Leg je antwoord uit.
      
  • Een van deze twee antwoorden:
  • - 1 persoonsvorm, namelijk maait, want als je de zin in de verleden tijd zet, verandert alleen maait. (Het woord niet is een ontkenning.)
  • - 2 persoonsvormen, namelijk maait en niet, want als je de zin in de verleden tijd zet veranderen ze beide. (Het woord niet is een vorm van het werkwoord nieten.)

Startopdracht
Bladzijde 
62
 Een maaimachine maait en een nietmachine niet.

Slide 13 - Tekstslide

Zinnen met meerdere persoonsvormen
Je kunt zinnen samenvoegen tot een samengestelde zin.
  1.  Roy legt een som uit. 
  2.  Alice doet een proefje.

Roy legt een som uit en Alice doet een proefje.

Deze zin heeft twee persoonsvormen namelijk legt en doet.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide


De persoonsvormen in deze zin zijn dus gaan en is
Kamperen is ook een werkwoord, maar dat verandert niet en is dus geen persoonsvorm.

Slide 17 - Tekstslide

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
Je kunt zinnen samenvoegen met voegwoorden. Sommige voegwoorden kunnen de betekenis van de zin nogal veranderen.


  • Het is koud en het regent
  • Het is koud want het regent
  • Julia moet het paard verzorgen terwijl ze boos is
  • Julia moet het paard verzorgen omdat ze boos

Slide 18 - Tekstslide

Woordvolgorde in samengestelde zinnen
De woordvolgorde van een zin hangt soms af van het voegwoord.


Morgen ga ik hardlopen, want vandaag regende het te hard.
Morgen ga ik hardlopen, omdat het vandaag te hard regende.

Slide 19 - Tekstslide

Kijk mee
Formuleren: veel voorkomende voegwoorden correct gebruiken.

Slide 20 - Tekstslide

voegwoorden
en, maar, want
ow en pv naast elkaar
omdat, als, terwijl, tenzij, voordat, nadat, zoals, sinds, toen, doordat...
ow en pv hoeven niet naast elkaar te staan

Slide 21 - Tekstslide

Chris rijdt over de A12 ... er file staat op de A2.
A
terwijl
B
omdat
C
tenzij
D
waardoor

Slide 22 - Quizvraag

Kees schreef een boek, ... hij iets engs had meegemaakt.
A
want
B
omdat

Slide 23 - Quizvraag

Ik kon vandaag niet uit bed komen, ... ik had heel slecht geslapen.
A
want
B
omdat

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag
Werkwoordspelling: 1 t/m 5 (p. 62-63)

Formuleren: 1 t/m 5 
(p. 64-65)

Slide 25 - Tekstslide