1A sterke en zwakke werkwoorden

1A sterke en zwakke werkwoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

1A sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

wij boden
wij bogen
wij boekten
wij bleven
wij beten
wij boorden
wij bieden
wij buigen
wij boeken
wij blijven 
wij bijten
wij boren

Slide 2 - Sleepvraag

De verleden tijd van 'ik denk erover na' is:
A
ik denkte erover na
B
ik dacht erover na
C
ik donk erover na

Slide 3 - Quizvraag

De verleden tijd van 'ik schenk iets te drinken in' is:
A
ik schank iets te drinken in
B
ik schonk iets te drinken in
C
ik schenkte iets te drinken in

Slide 4 - Quizvraag

Het werkwoord 'denken' verandert in de verleden tijd wel/niet van klank en is dus een sterk/zwak werkwoord
A
wel, sterk
B
wel, zwak
C
niet, sterk
D
niet, zwak

Slide 5 - Quizvraag

De verleden tijd van 'ik bereik mijn doel' is:
A
ik bereikte mijn doel
B
ik bereek mijn doel

Slide 6 - Quizvraag

De verleden tijd van 'ik kijk naar jou' is:
A
ik keek naar jou
B
ik kijkte naar jou

Slide 7 - Quizvraag

De verleden tijd van 'ik verbaas me erover' is:
A
ik verbaasde me erover
B
ik verbies me erover

Slide 8 - Quizvraag

De verleden tijd van ' ik blaas de kaars uit' is:
A
Ik blaasde de kaars uit
B
Ik bloes de kaars uit
C
Ik blies de kaars uit

Slide 9 - Quizvraag

Het werkwoord 'verbazen' verandert in de verleden tijd wel/niet van klank en is dus een sterk/zwak werkwoord
A
wel, sterk
B
wel, zwak
C
niet, sterk
D
niet, zwak

Slide 10 - Quizvraag

Het werkwoord 'blazen' verandert in de verleden tijd wel/niet van klank en is dus een sterk/zwak werkwoord
A
wel, sterk
B
wel, zwak
C
niet, sterk
D
niet, zwak

Slide 11 - Quizvraag