practice test year 2, Period 1

Test 1

Chapter 2: 
-questions/ negative sentences
-writing an email
-vocab chapter 2 + family
-reading text
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Test 1

Chapter 2: 
-questions/ negative sentences
-writing an email
-vocab chapter 2 + family
-reading text

Slide 1 - Tekstslide

Vragende zinnen
Als je in het Nederlands een zin vragend maakt, dan wissel je het onderwerp en de persoonsvorm:
Hij is ziek.   -   Is hij ziek?

In het Engels worden vraagzinnen gevormd:
1. Door het hulpwerkwoord naar voren te halen.
2. Door "do, does or did" + hele ww te gebruiken.
3. Met behulp van een WH-woord.

Slide 2 - Tekstslide

Vragende zinnen
In het Engels worden vraagzinnen gevormd:
1. Door het hulpwerkwoord naar voren te halen.
2. Door "do, does or did" + hele ww te gebruiken.
3. Met behulp van een WH-woord.

I can help you.
Can I help you?

Slide 3 - Tekstslide

vragende zinnen
In het Engels worden vraagzinnen gevormd:
1. Door het hulpwerkwoord naar voren te halen.
2. Door "do, does or did" + hele ww te gebruiken.
3. Met behulp van een WH-woord.

The dog barks all the time.
Does the dog bark all the time?

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "do"?
Wanneer gebruik je "does"?
Wanneer gebruik je "did"?

Slide 5 - Tekstslide

vragende zinnen
In het Engels worden vraagzinnen gevormd:
1. Door het hulpwerkwoord naar voren te halen.
2. Door "do, does or did" + hele ww te gebruiken.
3. Met behulp van een WH-woord.
(who, which, what, where, when, how)

What made you change your mind?
How are you feeling?

Slide 6 - Tekstslide

Maak de zinnen op de volgende slides vragend.

Slide 7 - Tekstslide

He can dance like Bruno Mars.

Slide 8 - Open vraag

He has always been my best friend.

Slide 9 - Open vraag

You must always be polite in a formal email.

Slide 10 - Open vraag

My boss likes having a briefing every day.

Slide 11 - Open vraag

He fell down the stairs this morning.

Slide 12 - Open vraag

My sister is selling her house
A
Is my sister selling her house?
B
Does my sister sell her house?
C
How is my sister selling her house?
D
Does my sister selling her house?

Slide 13 - Quizvraag

I worked hard last week.
A
Worked I hard last week?
B
Do I work hard last week?
C
Did I work hard last week?
D
Did I worked hard last week?

Slide 14 - Quizvraag

He is travelling to Berlin by train.
A
Did he travel to Berlin by train?
B
Is he travelling to Berlin by train?
C
Was he travelled to Berlin by train?
D
How was he by train travelling to Berlin?

Slide 15 - Quizvraag

Kim Kardashian (KK) wanted a dress that covered her face.
A
Do KK want a dress that covered her face?
B
Wanted KK a dress that covered her face?
C
Did KK wanted a dress that covered her face?
D
Did KK want a dress that covered her face?

Slide 16 - Quizvraag

Write one question using a WH: word:

Slide 17 - Open vraag

Ontkennende zinnen 
In het Engels worden ontkennende zinnen gevormd door:
1. "not" of "n't" achter het hulpwerkwoord te zetten.
They have seen her. - They have not/ haven't seen her
I was at school last week. - I was not/ wasn't at school last week.

Slide 18 - Tekstslide

Ontkennende zinnen 
In het Engels worden ontkennende zinnen gevormd door:
2. "do, does of did" te gebruiken
Peter paints the house. - Peter doesn't paint the house.
They fought a lot. - They did not fight a lot.

Slide 19 - Tekstslide

Make negative: We have sold less than last year.

Slide 20 - Open vraag

Make negative: She overslept this morning.

Slide 21 - Open vraag

They work hard.
A
They doesn't work hard.
B
They don't work hard.
C
They haven't worked hard.
D
They will not work hard.

Slide 22 - Quizvraag

I can help you with that. (more than 1 correct answer)
A
I can't help you with that.
B
I cannot help you with that.
C
I don't can help you with that.
D
I doesn't help you with that.

Slide 23 - Quizvraag

Liam was the best student.
A
Liam wasn't the best student.
B
Liam was the best not student.
C
Liam didn't was the best student.
D
Liam doesn't be the best student.

Slide 24 - Quizvraag

She likes to drink tea.
A
She not likes to drink tea.
B
She doesn't like to drink tea.
C
She doesn't likes to drink tea.
D
She don't like to drink tea.

Slide 25 - Quizvraag

De dochter van mijn broer
A
cousin
B
nephew
C
niece
D
cousine

Slide 26 - Quizvraag

escalator
A
lift
B
roltrap
C
lopende band
D
fabriek

Slide 27 - Quizvraag

groothandel
A
retail store
B
warehouse
C
wholesaler
D
department store

Slide 28 - Quizvraag

suitable
A
in een koffer
B
in een hotelkamer
C
ingepakt
D
geschikt

Slide 29 - Quizvraag

Naast deze onderwerpen:
zinnen vertalen
een leestekst
een (gedeeltelijke) email schrijven

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide