herhalingsles §5.1 + §5.2
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welk klimaat is er met name in Europa?
A
Landklimaat
B
Gematigd zeeklimaat
C
Hooggebergte. klimaat
D
Steppe klimaat
Slide 4 - Quizvraag
Een landklimaat heeft
A
Warme zomers en warme winters
B
Koele zomers en warme winters
C
Warme zomers en koude winters
Slide 5 - Quizvraag
Wat voor klimaat heeft Nederland?
A
Tropisch regenwoudklimaat
B
Poolklimaat
C
Zeeklimaat
D
Landklimaat
Slide 6 - Quizvraag
De Zee heeft invloed op
A
De Neerslag
B
De Tempratuur
C
Het Broeikaseffect
D
Stuwingregens
Slide 7 - Quizvraag
Het hooggebergte klimaat....
A
Komt alleen op de evenaar voor
B
Is herkenbaar aan een heuvelachtig landschap
C
Kan overal op de wereld op een bergtop voorkomen
D
Komt niet in Europa voor
Slide 8 - Quizvraag
De 4 seizoenen ontstaan door het draaien van de aarde om zijn aardas en het draaien van de aarde om de zon.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
In welk klimaat ontstaan gletsjers hoog in de bergen?
A
Toendra klimaat
B
Hooggebergteklimaat
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een Middellandse Zeeklimaat?
A
Klimaat met natte, warme zomers en zachte, natte winters.
B
Klimaat met droge, warme zomers en strenge, natte winters.
C
Klimaat met droge, warme zomers en zachte, droge winters.
D
Klimaat met droge, warme zomers en zachte, natte winters.
Slide 11 - Quizvraag
Hoe verder van de zee, hoe meer invloed van de zee
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Een jaar heeft .......seizoenen
A
12
B
4
C
6
D
2
Slide 13 - Quizvraag
Welk van de volgende klimaten komt niet in Europa voor?
A
Poolklimaat
B
Zeeklimaat
C
Landklimaat
D
Woestijnklimaat
Slide 14 - Quizvraag
Hoe verder een land van zee ligt ...
A
Hoe minder warm in de zomer en niet te koud in de winter
B
Hoe warmer in de zomer en hoe kouder in de winter
C
Hoe meer gematigde temperaturen er ontstaan.
Slide 15 - Quizvraag
Wat is 'Taiga'?
A
Naaldbomen
B
Loofbomen
C
Mossen en struiken
D
Boven de boomgrens
Slide 16 - Quizvraag
Wat past bij een gematigd klimaat?
A
De zon schijnt altijd.
B
Je hebt koude winters en warme zomers.
C
Er is een verschil tussen winter en zomer.
D
Het regent het hele jaar door.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is: een seizoen
A
Een lekkere zoen.
B
Eén van de vier delen van het jaar.
C
De zomer en de lente
D
De herfst , winter, lente en zomer.
Slide 18 - Quizvraag
Waarom zijn er seizoenen?
A
De aarde draait om de zon
B
De zon draait om de aarde
C
De aarde staat schuin
D
De zon schijnt
