Les 4A en 4B Week 47

Restaurant
Reisen
Les 4 a en 4B
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Restaurant
Reisen
Les 4 a en 4B

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute
- Leestoets
- logotv mit Fragen
- oefenen met kijk en luisteren en lezen
- nakijken module 2 les 3
- Lezen Examenkracht
-  Mondeling dialoog!




Slide 2 - Tekstslide

Extra mapje en leestoets
Jullie krijgen een extra mapje voor materiaal met betrekking tot aanpak van de examenteksten.
Stappenplan aanpak examenvragen (deze les)
Signaalwoorden (hebben jullie al)
Examenidioom (volgende les)

Bij de diagnostische leestoets van a.s. donderdag mogen jullie de volgende hulpmiddelen gebruiken;
Woordenboek D-N
Overzicht met signaalwoorden ( stop deze in je nieuwe mapje)




Slide 3 - Tekstslide

Logotv
We gaan een uitzending van Logo tv kijken (Duitse jeugdjournaal)
Na elk onderwerp stel ik een vraag. 

Slide 4 - Tekstslide

Werken aan les 4
Je gaat werken in je Arbeitsbuch aan les 4. Deze is volgende week af.
Leer de woordjes op Pagina 4 deze worden volgende week teruggevraagd  aan het begin van de les.



Slide 5 - Tekstslide

Woordenboek
Als je je woordenboek nodig hebt, is het belangrijk om hem zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Dit spaart een hoop tijd die je nodig hebt om de vragen te beantwoorden.



Slide 6 - Tekstslide

Hoe gebruik je een woordenboek
Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context.
Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming “giraffen, olifanten, krodillen en XXXXXX” weet jij dat XXXXXX ook een exotisch dier moet zijn.
Lijkt het op het Nederlands?
Bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch
Lijkt het op een woord dat je vanuit een andere taal leerde?
democracy – democratie – Demokratie
Knip het woord in stukjes
Kijk niet alleen naar het woord als geheel. Misschien ken je al enkele stukjes van het woord: bijv. unverständlich = un (=ont…) + verständlich = on + begrijpelijk
Spreek het woord in gedachten uit.
Soms “hoor” je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord Flut spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe gebruik je een woordenboek
Doorlezen  Een goed woordenboek geeft voorbeeldzinnen en een lijstje van alle betekenissen die een woord kan hebben. Neem niet klakkeloos de eerste betekenis over, maar ga na of de gevonden betekenis ook past bij wat je gelezen hebt!
Afkortingen Elk woordenboek werkt met afkortingen. Bijv. “mil.” betekent dat het woord in militair taalgebruik gebruikt wordt. Lees niet over die afkortingen heen, want dan ontgaat je een belangrijk deel van de betekenis.
Samenstellingen Hele lange woorden vind je niet in het woordenboek. Bijvoorbeeld: Sommerferien. Je moet de woorden in stukjes opknippen en de vertaling van die stukjes opzoeken. Opzoeken: Sommer en Ferien
Werkwoordsvormen In het woordenboek staa  alleen de infinitieven van werkwoorden. Je kunt dus niet zomaar opzoeken: geholfen of hilft. Dan moet je weten dat het bij helfen hoort. Dat staat er wel in. Achterin vind je een lijst met sterke werkwoorden en hun vormen in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.
Meervoud In het woordenboek Duits-Nederlands staat alleen het enkelvoud van een woord. Je kunt dus niet Schlösser terugvinden, maar wel Schloss

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen examen examenkracht
2021-1

 
Eerste 6 vragen maken
Ongeveer 15 Minuten
Tijdens het examen heb je ongeveer 4 minuten per vraag.

Slide 9 - Tekstslide

Dialoog
Aan de hand van Les 3 opdracht 4 en 5 oefenen we mondeling een dialoogje

Slide 10 - Tekstslide