zelfstandige les

Welkom!
Goed dat je er bent!

Neem deze LessonUp  over werkwoordspelling zelfstandig door.

In de lessen van week 51 gaan we aan de slag 
met het uitwerken van het interviewverslag.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Goed dat je er bent!

Neem deze LessonUp  over werkwoordspelling zelfstandig door.

In de lessen van week 51 gaan we aan de slag 
met het uitwerken van het interviewverslag.

Slide 1 - Tekstslide

Succes!

Slide 2 - Tekstslide

Doel deze LessonUp
Herhalen van de werkwoordspelling
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd pv-tt 
  • Persoonsvorm verleden tijd pv-vt 
  • Voltooid deelwoord 

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm tt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat zijn de regels bij tegenwoordige tijd?

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm tt
  • Hoe vind je de persoonsvorm? Schrijf op een papiertje welke werkwoorden de persoonsvorm zijn van onderstaande zinnen. Vul dat in op de volgende dia.
  1. De uitkomst verschilt als je de invoer verandert.
  2. Hoe komt het dat jij je zo vaak verveelt?
  3. Dat is nog nooit gebeurd.

Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvormen zijn:
Zin 1: ........ Zin 2: ............. Zin 3: ..........

Slide 6 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
Door de zin in een andere tijd te zetten.
De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvorm.
Meer dan 1 in een zin? Dan heb je een samengestelde zin.

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm tt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat zijn de regels bij tegenwoordige tijd?

  • Ik erbij, jij erachter => ik-vorm              ik fiets, loop jij
  • Rest enkelvoud => ik-vorm + t             jij wordt, hij bakt
  • Meervoud => hele werkwoord             wij / jullie / zij lopen

Slide 8 - Tekstslide

....... (branden) jij je vingers?
tegenwoordige tijd

Slide 9 - Open vraag

Elsje ................ (worden) later bekend.
tegenwoordige tijd

Slide 10 - Open vraag

.............. (vinden) hij zijn sleutel terug?

Slide 11 - Open vraag

Welke zin is goed?
  1. Het is vaak gebeurt dat je een persoonsvorm niet herkend.
  2. Het is vaak gebeurd dat je een persoonsvorm niet herkend.
  3. Het is vaak gebeurd dat je een persoonsvorm niet herkent.

Slide 12 - Tekstslide

Zin 3 is goed.
  1. Het is vaak gebeurt dat je een persoonsvorm niet herkend.
  2. Het is vaak gebeurd dat je een persoonsvorm niet herkend.
  3. Het is vaak gebeurd dat je een persoonsvorm niet herkent.

is = persoonsvorm
gebeurd = voltooid deelwoord
herkent = persoonsvorm

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm vt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm? (weet je al van tt)
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?
  3. Wat zijn de regels bij verleden tijd?

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm vt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?

Sterk werkwoord: klank verandert tt naar vt, vd op -en
Zwak werkwoord: klank verandert niet van tt naar vt
Onregelmatig werkwoord: geen regels => weten
PV vinden?
Zin in andere tijd zetten.
Afkortingen?
tt = tegenwoordige tijd
vt= verleden tijd
vd = voltooid deelwoord

Slide 15 - Tekstslide

Lopen
(soort werkwoord)
A
sterk
B
zwak
C
onregelmatig

Slide 16 - Quizvraag

Willen
(soort werkwoord)
A
sterk
B
zwak
C
onregelmatig

Slide 17 - Quizvraag

Branden
(soort werkwoord)
A
sterk
B
zwak
C
onregelmatig

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg persoonsvorm vt
  1. Hoe vind je de persoonsvorm?
  2. Wat is een sterk en zwak werkwoord?
  3. Wat zijn de regels bij verleden tijd?

Sterke werkwoorden: zo kort en eenvoudig mogelijk
ik loop, ik liep; ik lees, ik las; ik help, ik hielp

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm vt
Wat zijn de regels bij verleden tijd zwakke werkwoorden?

  1. Kijk naar de STAM van het werkwoord              fietsen
  2. taxi kofschip ja? => ik-vorm + te / ten                fietste
  3. taxi kofschip nee? => ik-vorm + de / den           rennen
                                                                                 rende

Stam
Hele werkwoord zonder -en
taxi kofschip
Alleen de medeklinkers tellen mee.
Kijk steeds of de laatste letter van de stam in het taxi kofschip zit.

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg persoonsvorm vt
Wat zijn de regels bij verleden tijd zwakke werkwoorden?


  1. Kijk naar de STAM van het werkwoord            verhuizen  
  2. taxi kofschip ja? => ik-vorm + te / ten                
  3. taxi kofschip nee? => ik-vorm + de / den          verhuisde
                                                                                

Z zit niet in taxi kofschip
Kijk naar de  stam hierbij

Slide 21 - Tekstslide

Hij .................(branden) zijn vingers.
verleden tijd

Slide 22 - Open vraag

Jij .............. (reizen) altijd met de trein.
verleden tijd

Slide 23 - Open vraag

Reizen
Stam: reiz
z niet in taxi kofschip => ik-vorm + de / den

Ik-vorm: ik reis
Jij reisde
Wij reisden

Slide 24 - Tekstslide

Uitleg voltooid deelwoord
  1. Hoe vind je het voltooid deelwoord?
  2. Wat zijn de regels voor het voltooid deelwoord?


Slide 25 - Tekstslide

Uitleg voltooid deelwoord
  1. Hoe vind je het voltooid deelwoord?

  • Voltooid deelwoord samen met hww (hebben/zijn/worden)
  • Begint vaak met ge-, be-, ver-, her-. 
  • Handeling is afgerond. Ik eet <=> Ik heb gegeten.

Slide 26 - Tekstslide

Uitleg voltooid deelwoord
  1. Hoe vind je het voltooid deelwoord?
  2. Wat zijn de regels voor het voltooid deelwoord?

Sterk werkwoord => schrijf zoals je het hoort
Ik ben naar school gelopen. Hij is naar huis gegaan.

Zwak werkwoord => gebruik de regels


Slide 27 - Tekstslide

Uitleg voltooid deelwoord
Wat zijn de regels voor het voltooid deelwoord?

  1. Kijk naar de STAM van het werkwoord      fietsen / rennen
  2. taxi kofschip ja? => ge- + ik-vorm + t        gefietst
  3. taxi kofschip nee? => ge- + ik-vorm + d    gerend

Of maak het langer in vt: wij fietsten, wij renden

Slide 28 - Tekstslide

Ik heb mijn knie .............. (schaven).

Slide 29 - Open vraag

Het ongeluk is op de hoek ..... (gebeuren).

Slide 30 - Open vraag

Zij is naar Zwolle .......... (verhuizen).

Slide 31 - Open vraag

Je bent aan het einde van de LessonUp
Vind je werkwoordspelling lastig?

Kijk dan dit filmpje nog eens.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Succes!

Slide 34 - Tekstslide