5.7 Grammatica

5.7 Grammatica
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

5.7 Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • je leert wat een bijvoeglijk naamwoord is
  • je leert wat een voorzetsel is
  • je leert wat een telwoord is

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn).

bijvoorbeeld: de hond - de bruine hond
                                         de lieve hond
hond is een zelfstandig naamwoord en bruine en lieve zegt iets over de hond. 
blaffende en lieve is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Hond is een zelfstandig naamwoord en bruine en lieve zegt iets over de hond. 

bruine en lieve is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Meer voorbeelden:
Het leuke vak
De schattige kinderen
Een geweldig plan
Het groene gras
De moeilijk sommen
Een piepklein muisje

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) kun je gebruiken 
om aan te geven waar iets is.
bijvoorbeeld: 
op, in, uit, onder, boven, tussen, achter, voor, naast, bij, om, van

je kunt de kast  als hulpmiddel gebruiken (in de kast, op de kast, boven de kast, achter de kast, uit de kast enz.)

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsel 
Maar ook woorden die aangeven wanneer iets is, zoals: 
na, tijdens, vanwege, sinds, gedurende
zijn voorzetsels.

Je kunt dan de de vakantie  als hulpmiddel gebruiken:
vanwege de vakantie, tijdens de vakantie, gedurende de vakantie, sinds de vakantie enz.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Telwoorden
Telwoorden (tw) zijn woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven. 

Bijvoorbeeld: 
vier, honderd, veel, eerste, derde, duizendste, middelste, laatste.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Aan het werk
5.7 Grammatica
Bladzijde 108 t/m 112

Slide 12 - Tekstslide