AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin: 1. ______ (hablar-él) muy despacio, por favor. Yo sólo (hablar)____ un poco de español. 2. Mi padre y mi madre _____ (vivir) en Madrid. 3. Yo ______ (estudiar) en Insula College. 4. Iris y yo ______ (nosotros/ comer)patatas fritas. 5. Mi tío ___________ (escuchar-él) música clásica. 6. Isa y Samuel ___________ (ellas/ escribir) una carta a su abuela .
Slide 20 - Open vraag
Ken je de vervoeging van de regelmatige werkwoorden op -AR,-ER, -IR
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
nosotros
yo
Ellos / ellas / ustedes
vosotros
él /ella / usted
tú
Wij
jij
ik
Hij/zij /u enkelvoud
Zij- meervoud
Jullie
Slide 24 - Sleepvraag
Hebben
A
Ser
B
Llamarse
C
Tener
D
Hablar
Slide 25 - Quizvraag
Kies het juiste vervoegen 1. Yo tengo / tienes un abuelo gracioso. 2. Luuk y Rayan ¿tenemos / tenéis la Xbox? 3. Leya tiene / tienen muchos discos.
Slide 26 - Open vraag
Kies het juiste vervoegen 4. Usted tenemos / tiene un ordenador fantástico. 5. Tú ¿tienes / tengo hermanas? 6. Nosotros tenemos / tienen un dormitorio pequeño. 7. Las amigas de Alicia tienen / tenemos el DVD de L.B.
Slide 27 - Open vraag
Opdracht 11a: Vul de juiste vorm van tener 1. Mi abuelo ...... una casa grande.
A
tienes
B
tenéis
C
tiene
D
tienen
Slide 28 - Quizvraag
Opdracht 11a: Vul de juiste vorm van tener: 2. ¿Cuántos años .......usted?
A
tiene
B
tienes
C
tenéis
D
tienen
Slide 29 - Quizvraag
Opdracht 11a: Vul de juiste vorm van tener: 3. Mi madre y su hermana gemela......cuarenta y dos años.
A
tienes
B
tenemos
C
tienen
D
tenéis
Slide 30 - Quizvraag
Opdracht 11a: Vul de juiste vorm van tener: 4. Vosotros ¿.......un coche rojo?
A
tenéis
B
tienen
C
tenemos
D
tengo
Slide 31 - Quizvraag
Opdracht 11a: Vul de juiste vorm van tener: 5. Tú, ¿.......tele?
A
tienen
B
tengo
C
tiene
D
tienes
Slide 32 - Quizvraag
Opdracht 11a: Vul de juiste vorm van tener: 7. Yo............un hermano.
A
tengo
B
tiene
C
tienes
D
tenemos
Slide 33 - Quizvraag
Zet de juiste vorm van het werkwoord TENER in. Yo (tener) trece años.
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tenemos
Slide 34 - Quizvraag
¿Cuántos años (tener) tú?
A
tengo
B
tenéis
C
tienes
D
tiene
Slide 35 - Quizvraag
Mi padre (tener) cuarenta y dos años.
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tienen
Slide 36 - Quizvraag
Carlos y yo (tener) muchos amigos en el colegio (school).
A
tienes
B
tenemos
C
tenéis
D
tienen
Slide 37 - Quizvraag
Carmen y tú (tener) muchos deberes.
A
tenéis
B
tiene
C
tengo
D
tienen
Slide 38 - Quizvraag
Mis abuelos (tener) una casa grande.
A
tengo
B
tiene
C
tienen
D
tenemos
Slide 39 - Quizvraag
Yo....................... 12 años.
timer
0:15
yo - tengo. (ik)
tú- tienes. (jij)
él-ella - usted - tiene (hij - zij -u )
nosotros- tenemos. (wij)
vosotros - tenéis (jullie)
ellos - ellas - ustedes -tienen. (zij- meervoud)
A
teno
B
tengo
C
tiene
Slide 40 - Quizvraag
Nosotros......................... una jirafa.
timer
0:10
A
tenéis
B
tienen
C
tenemos
Slide 41 - Quizvraag
Mi hermana ................... 10 años.
NAA+ Naam = zij- meervoud
Namen van meisje of jongen = él (hij). - ella (zij- enkelvoud)
A
es
B
tiene
C
tengo
D
son
Slide 42 - Quizvraag
Mi madre y yo.......................(tener) un bolso.
yo - tengo. (ik)
tú- tienes. (jij)
él-ella - usted - tiene (hij - zij -u )
nosotros- tenemos. (wij)
vosotros - tenéis (jullie)
ellos - ellas - ustedes -tienen. (zij- meervoud)
Slide 43 - Open vraag
Vul het werkwoord "tener" in
tienen
tiene
tiene
tengo
Slide 44 - Sleepvraag
Vul de juiste vervoeging in van het werkwoord TENER.
Y vosotros, ¿....... muchos primos también?
Slide 45 - Open vraag
Vul de juiste vervoeging in van het werkwoord TENER.
Luisa y yo (tener) ....... tres amigas.
Slide 46 - Open vraag
Vul de juiste vervoeging in van het werkwoord TENER.
Y tú, ¿Cuántos años .......?
Slide 47 - Open vraag
Geef bij de volgende vragen of ze waar of niet waar zijn. 1. Liliana y Jaime tienen tres hijos.
A
Verdadero
B
Falso
Slide 48 - Quizvraag
2.Los argentinos beben mucho té. verdadero(waar) falso (niet waar)
A
Verdadero
B
Falso
Slide 49 - Quizvraag
Ik ken de vervoeging van het werkwoord Tener.
A
B
C
D
Slide 50 - Quizvraag
Nu volgen er vragen over het bezittelijk naamwoorden
Slide 51 - Tekstslide
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Spaans. (Jouw)........ zapatos son bonitos.
Slide 52 - Open vraag
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Spaans. (haar)........ número de teléfono es 0612345678.
Slide 53 - Open vraag
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Spaans. (mijn)....... hijos son muy guapos.
Slide 54 - Open vraag
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Spaans. (Zijn)......... ropa es muy bonita.
Slide 55 - Open vraag
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Spaans. (Zijn)......... ropa es muy bonita.
Slide 56 - Open vraag
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: Mi compañera de clase es ___ (rubio).
A
rubia
B
rubio
C
rubios
D
rubias
Slide 57 - Quizvraag
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: Mi compañera de clase es ___ (rubio).
A
rubia
B
rubio
C
rubios
D
rubias
Slide 58 - Quizvraag
Kies het juiste bijvoeglijke naamwoord dat in de zin past: Tengo unas primas ___ (simpático)
A
simpático
B
simpáticos
C
simpáticas
D
simpática
Slide 59 - Quizvraag
Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm:
Alemán es una asignatura muy ___ (aburrido).
Slide 60 - Open vraag
Vertaal en zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm: Mi proferosa tiene un coche ____ (oranje).
Slide 61 - Open vraag
Vertaal en zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm: Me gusta la bicicleta _____ (groot).
Slide 62 - Open vraag
Vertaal en zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm: Mis abuelos son unos hombres ____ (ouderwets).
Slide 63 - Open vraag
Nu volgen er vragen over de getallen
Slide 64 - Tekstslide
Schrijf het antwoord van de rekensom voluit in het Spaans. 11+8 = ...
Slide 65 - Open vraag
Schrijf het antwoord van de rekensom voluit in het Spaans. 33-5 = ...
Slide 66 - Open vraag
Schrijf het antwoord van de rekensom voluit in het Spaans. 38+6= ...
Slide 67 - Open vraag
Schrijf het antwoord van de rekensom voluit in het Spaans. 88-5 = ...
Slide 68 - Open vraag
Siete is het getal .....
A
7
B
9
C
6
D
5
Slide 69 - Quizvraag
ocho - nueve + cinco = .....
A
dos
B
cuatro
C
tres
D
uno
Slide 70 - Quizvraag
Verbind de juiste honderdtallen aan elkaar
48
56
23
44
69
sesenta y nueve
veintetres
cincuenta y seis
cuarenta y cuatro
seis y cincuenta
cuarenta y ocho
veintitrés
veinte y tres
Slide 71 - Sleepvraag
Zet de getallen op de juiste volgorde
ochenta
cien
cincuenta
treinta
veinte
cuarenta
sesenta
noventa
setenta
Slide 72 - Sleepvraag
Sleep de gele cijfers naar de groene getallen!
uno
dos
tres
cuatro
cinco
seis
siete
ocho
nueve
diez
Once
Doce
Trece
Catorce
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
12
11
13
14
Slide 73 - Sleepvraag
Hoe zeg je: 55
Slide 74 - Open vraag
Hoe zeg je: 37?
Slide 75 - Open vraag
Hoe zeg je: 100?
Slide 76 - Open vraag
Nu volgen er vragen over de Frases Clave
Slide 77 - Tekstslide
Kies de juiste Nederlandse vertaling van de Spaanse zin.
Tu hermana, ¿es mayor o menor que tú?
A
Is je zus ouder of jonger dan jij?
B
Is je zus groter of kleiner dan jij?
C
Is je broer ouder of jonger dan jij?
Slide 78 - Quizvraag
Kies het juiste Spaanse antwoord op de vraag.
Y, ¿dónde coméis?
A
Comemos en el ático.
B
Comemos en el cuarto de invitados.
C
Comemos en el comedor, en la planta baja.
Slide 79 - Quizvraag
Kies het juiste Spaanse antwoord op de vraag.
¿Cuántos años tiene tu tía?
A
Mi tía Paula tiene cuarenta y dos años.
B
Mi tía Paula es catorce años.
C
Mi tía Paula tiene catroce años.
Slide 80 - Quizvraag
Kies het juiste Spaanse antwoord op de vraag.
¿Tienes hermanos?
A
Mi hermano vive en España.
B
Sí, tengo tres hermanos y un primo.
C
Sí, tengo un hermano y dos hermanas.
Slide 81 - Quizvraag
Nu volgen er vragen over vocabulario "la familia"
Klik steeds op de stamboom van de familie van Lucía. Lucía vertelt iets over haar familie. Schrijf het familielid op dat zij omschrijft.
Slide 82 - Tekstslide
Welke stellingen zijn waar over Herb? Sleep de zinnen die juist zijn naar "VERDADERO".
VERDADERO
Herb is 42 jaar oud.
Herb is ouder dan zijn broer Homer..
Herb is de vader van Ling.
Herb woont bij zijn ouders.
Herb is getrouwd met Jacqueline.
Herb is vrijgezel.
Slide 83 - Sleepvraag
Welke uitspraken zijn NIET WAAR?
1. Lisa is ouder dan Bart. 2. Herb is jonger dan Homer. 3. Marge is niet aardig. 4. Patty en Selma zijn de dochters van Maggie.
A
1-2-4
B
1-2-3-4
C
2-3-4
D
3-4
Slide 84 - Quizvraag
Lees de tekst en beantwoord de vraag in het Nederlands. Hoe oud is Bart?
Slide 85 - Open vraag
Nu volgen er vragen over het woordenschat capítulo 4
Slide 86 - Tekstslide
Sleep de woorden naar de juiste vertaling SP-NL Hoofdstuk 3
de woonkamer
kijk
de zolder
bijna
de ingang
saai
altijd
de middag
luisteren
later, daarna
het jaar
mooi
de slaapkamer
siempre
Mira
la tarde
aburrido
escuchar
luego
el dormitorio
el ático
bonito
la entrada
casi
el año
el salón
Slide 87 - Sleepvraag
Het tegenovergestelde van: negro
Slide 88 - Open vraag
Het tegenovergestelde van: pequeño
Slide 89 - Open vraag
Het tegenovergestelde van: mayor
Slide 90 - Open vraag
Het tegenovergestelde van: moderno
Slide 91 - Open vraag
Javier el hijo de mis padres. Es mi ...
Slide 92 - Open vraag
Pablo es el hijo de mis tías. Es mi ...
Slide 93 - Open vraag
Maite es la hermana de mi Padre. Es mi ...
Slide 94 - Open vraag
Pedro y Rosa son los padres de mi madre. Son mis ......
Slide 95 - Open vraag
Wat is je gevoel over de gemaakte oefentoets?
😒🙁😐🙂😃
Slide 96 - Poll
Evaluación Wat was je leerdoel? Wat was de opdracht waar jullie het meest van hebben geleerd en waarom?