Klas 2 H3 Par 3 Kijk op cijfers

Klas 2
H3 De winkel in
3.3 Kijk op cijfers

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Klas 2
H3 De winkel in
3.3 Kijk op cijfers

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhalen 3.2
  • Bespreken opgaven 3.2
  • Uitleg 3.3
  • Aan het werk
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Doel 3.2
  • Ik weet wat afzet en omzet is.
  • Ik kan de winst van een bedrijf berekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling 3.2
  • Omzet (verkoopopbrengst in een periode)
  • Inkoopwaarde 
  • Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
  • Bedrijfskosten
  • Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Formule:
Omzet
 inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
-

-

Slide 6 - Tekstslide

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 8 - Quizvraag

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,-
B
€80 verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-

Slide 9 - Quizvraag

Omzet = €1.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€1.500,-
B
€500,-
C
-€500,-
D
-€1.500,-

Slide 10 - Quizvraag

Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€ 800,-
B
- € 200,-
C
€ 200,-
D
-€ 800

Slide 11 - Quizvraag

paragraaf 2

Slide 12 - Woordweb

Opgave 5
In een week maakt Krijn €4.000 omzet. De inkoopwaarde is €1.250 en de bedrijfskosten zijn €3.000. 
a Hoeveel verlies lijdt hij deze week?

€4.000 - €1.250 = €2.750 brutowinst
€2.750 - €3.000 = €250 nettoverlies

b
Van het geld dat over is van de nettowinst uit eerdere weken.

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 12
Zie de tabel
a Hoeveel omzet maakt Richard deze week?
€9.000
b Hoeveel was de nettowinst?
€9.000 - €5.000 - €2.000 = €2.000 nettowinst

Slide 14 - Tekstslide

Omzet: € 83.000, inkoopwaarde: € 46.000, brutowinst: € ?

Slide 15 - Open vraag

Omzet: € 120.000, inkoopwaarde: € 65.000, brutowinst: €

Slide 16 - Open vraag

Brutowinst: € 113.000, bedrijfskosten: € 102.000, bedrag: €

Slide 17 - Open vraag

Hoofdstuk 3
3.3 Kijk op cijfers

Slide 18 - Tekstslide

Doel 3.3
  • Ik kan de cijfers van  bedrijven met elkaar vergelijken. 
  • Ik kan de winstgevendheid en groei van bedrijven berekenen.
  • Ik kan een getal uitdrukken in procenten

Slide 19 - Tekstslide

Het vergelijken van bedragen
  • Grote bedrijven hebben vaak meer omzet, toch kunnen kleine bedrijven beter presteren.
  • Bedrijven met een grote omzet kunnen wel verlies maken en terwijl een bedrijf met een kleine omzet winst maakt.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Hoe reken je met procenten?

Slide 22 - Tekstslide

Vergelijken in procenten
Om te kijken hoe een bedrijf presteert kun je vergelijken met procenten.
Je kunt een percentage van iets uitrekenen, dat doe je zo:
 100%

Bijvoorbeeld nettowinstpercentage van de omzet:
Nettowinst / omzet x 100%

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
De omzet is €50.000, de nettowinst is €7.000. 
Druk de nettowinst uit als percentage van de omzet.


Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld
De omzet is €50.000, de nettowinst is €7.000. 
Druk de nettowinst uit als percentage van de omzet.


Slide 25 - Tekstslide

Berekenen van groei
Als je de groei van de omzet in een bepaalde periode wilt weten in procenten dan zet je deze stappen:
  1. Bereken de groei van de omzet
  2. De oude omzet is 100%
  3. Verhoudingstabel groei % uitrekenen

Slide 26 - Tekstslide

Berekenen van groei
Als je de groei van de omzet in een bepaalde periode wilt weten in procenten dan zet je deze stappen:
  1. Bereken de groei van de omzet
  2. De oude omzet is 100%
  3. Verhoudingstabel groei % uitrekenen

Slide 27 - Tekstslide

Berekenen van groei
Als je de groei van de omzet in een bepaalde periode wilt weten in procenten dan zet je deze stappen:
  1. Bereken de groei van de omzet
  2. De oude omzet is 100%
  3. Verhoudingstabel groei % uitrekenen

Slide 28 - Tekstslide

Vergelijken
Nu kun je de omzetstijging gaan vergelijken met de omzetstijging van andere bedrijven. 
Als jouw bedrijf een hogere stijging heeft doe je het beter dan andere bedrijven.

Slide 29 - Tekstslide

Aan het werk
Oefenen met de opgaven van 3.3 

Huiswerk: 3.3 plus rekenen 3.3

Slide 30 - Tekstslide

Doel 3.3
  • Ik kan de cijfers van   bedrijven met elkaar vergelijken. 
  • Ik kan de winstgevendheid en groei van bedrijven berekenen.
  • Ik kan een getal uitdrukken in procenten

Slide 31 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 32 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
Voorbeeld opgave:

In een park hangen 240 nestkastjes.
In 74,6% van deze kastjes broeden vogels.
Hoeveel nestkastjes zijn dat?

Slide 33 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel (blz. 52)
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







Je begint altijd met 
een verhoudingstabel.

Slide 34 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







240 nestkastjes 
is 100%. 

Slide 35 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







In 74,6% van de nestkastjes broeden vogels.

Slide 36 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







Boven in de tabel weet je 
2 getallen. Zet daar 1 tussen, want je rekent terug naar 1%.

Slide 37 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







Zet bogen en berekeningen boven de tabel. 
Dus : 100 en x 74,6.

Slide 38 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







Zet dezelfde bogen bij de onderkant van de tabel. Nu kun je de onderkant van de tabel berekenen.

Slide 39 - Tekstslide

Procenten en verhoudingstabel 
In een park hangen 240 nestkastjes. In 74,6% van deze kastjes broeden vogels. Hoeveel nestkastjes zijn dat?

 









aantal
240









aantal







Je hebt alleen maar hele nestkastjes. Rond je antwoord dus af op helen.

Slide 40 - Tekstslide