oefentoets bespreeking\

vraag 17
Jasper maakt een serieschakeling met drie lampjes en een gelijkspanningsbron.
--> teken het schakelschema
-->teken de stroommeter in het schema

stap 1: teken eerst de bron
stap 2: check wat voor schakeling het moet worden
stap 3: teken de lampjes en de stroommeter
stap 4: maak schakeling af
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

vraag 17
Jasper maakt een serieschakeling met drie lampjes en een gelijkspanningsbron.
--> teken het schakelschema
-->teken de stroommeter in het schema

stap 1: teken eerst de bron
stap 2: check wat voor schakeling het moet worden
stap 3: teken de lampjes en de stroommeter
stap 4: maak schakeling af

Slide 1 - Tekstslide

vraag 19
Bereken stroom I2. Schrijf de hele berekening op.

in een parallel schakeling moet je formule gebruiken van 
Itotaal = I1+12

in dit geval zie ik dat de totaal 12A en I1 8A

vul de formule in
12= 8 + I2
12-8 = I2
4A = I2


Slide 2 - Tekstslide

vraag 20 A

Op een groep van een huisinstallatie (230 V) worden de volgende apparaten aangesloten: een föhn van 200 W, een wasmachine van 800 W en een zonnebank van 500 W. Deze groep wordt beveiligd door een zekering van 16 A. Anna sluit een stofzuiger van 1600 W aan op dezelfde groep en zet hem aan.
-->Bereken de stroomsterkte door de föhn. Schrijf de berekening op.

stroomsterkte = vermogen : spanning
( I = P : U )

200:230= 0,87 A

Slide 3 - Tekstslide

vraag 20 B

Op een groep van een huisinstallatie (230 V) worden de volgende apparaten aangesloten: een föhn van 200 W, een wasmachine van 800 W en een zonnebank van 500 W. Deze groep wordt beveiligd door een zekering van 16 A. Anna sluit een stofzuiger van 1600 W aan op dezelfde groep en zet hem aan.
-->ereken de stroomsterkte door de wasmachine. Schrijf de berekening op.

stroomsterkte = vermogen : spanning
( I = P : U )

800:230= 3,48 A

Slide 4 - Tekstslide

vraag 20 C

Op een groep van een huisinstallatie (230 V) worden de volgende apparaten aangesloten: een föhn van 200 W, een wasmachine van 800 W en een zonnebank van 500 W. Deze groep wordt beveiligd door een zekering van 16 A. Anna sluit een stofzuiger van 1600 W aan op dezelfde groep en zet hem aan.
-->Bereken de stroomsterkte door de zonnebank. Schrijf de berekening op..

stroomsterkte = vermogen : spanning
( I = P : U )

500:230= 2,17 A

Slide 5 - Tekstslide

vraag 20 D

Op een groep van een huisinstallatie (230 V) worden de volgende apparaten aangesloten: een föhn van 200 W, een wasmachine van 800 W en een zonnebank van 500 W. Deze groep wordt beveiligd door een zekering van 16 A. Anna sluit een stofzuiger van 1600 W aan op dezelfde groep en zet hem aan.
-->Bereken de stroomsterkte door de stofzuiger. Schrijf de berekening op.

stroomsterkte = vermogen : spanning
( I = P : U )

1600:230= 6,95 A

Slide 6 - Tekstslide

vraag 20 E

Op een groep van een huisinstallatie (230 V) worden de volgende apparaten aangesloten: een föhn van 200 W, een wasmachine van 800 W en een zonnebank van 500 W. Deze groep wordt beveiligd door een zekering van 16 A. Anna sluit een stofzuiger van 1600 W aan op dezelfde groep en zet hem aan.
-->Zal de zekering de stroom uitschakelen? Leg je antwoord uit.

tel alle stroomsterktes bij elkaar op
Itotaal = 0,87 + 3,48 + 2,17 + 6,95 =13,47 A

dit is lager dan 16 A dus de schakeling zal niet uitvallen.

Slide 7 - Tekstslide

vraag 21 A
Peter zet een stekker aan een kabel. In figuur 6 zie je hoe hij dat heeft gedaan.

-->Wat heeft Peter niet goed gedaan?


Peter heeft te veel van de isolatie om de beide koperdraden verwijderd.


Slide 8 - Tekstslide

vraag 21 B
Peter zet een stekker aan een kabel. In figuur 6 zie je hoe hij dat heeft gedaan.

-->Leg uit welk gevaar hierdoor ontstaat.


Als de koperdraden elkaar raken,
ontstaat er kortsluiting / brandgevaar.


Slide 9 - Tekstslide

vraag 22 A
In de woonkamer van Wietske staan vier lampen van 15 W. Verder staat er een televisietoestel van 80 W, een computer van 60 W en een dvd-speler van 40 W.

-->Bereken het totale vermogen. Schrijf de berekening op.

Ptotaal = 4 x 15 + 80 + 60 + 40 = 240 W

Slide 10 - Tekstslide

vraag 22 B
In de woonkamer van Wietske staan vier lampen van 15 W. Verder staat er een televisietoestel van 80 W, een computer van 60 W en een dvd-speler van 40 W.

-->Bereken de totale stroom die in deze groep loopt. Schrijf de hele berekening op.

I = P : U 
I = 240 : 230 = 1,04 A

Slide 11 - Tekstslide

vraag 22 C
In de woonkamer van Wietske staan vier lampen van 15 W. Verder staat er een televisietoestel van 80 W, een computer van 60 W en een dvd-speler van 40 W. De lampen branden per dag gemiddeld 4 uur. De computer wordt per dag gemiddeld 1,5 uur gebruikt, de televisie 3 uur en de dvd-speler 2 uur.

-->Bereken het energieverbruik per dag. Schrijf de berekening op.

E = P x t

lampen E = 0,060 x 4 = 0,24 kWh
computer E = 0,060 x 1,5 = 0,09 kWh
televisie E = 0,080 x 3 = 0,24 kWh
dvd-speler E = 0,040 x 2 = 0,08 kWh
energieverbruik per dag is totaal hiervan
0,24+0,09+0,24+0,08=0,,65 kWh

Slide 12 - Tekstslide

vraag 22 D
In de woonkamer van Wietske staan vier lampen van 15 W. Verder staat er een televisietoestel van 80 W, een computer van 60 W en een dvd-speler van 40 W.

-->Bereken hoeveel hiervoor per week moet worden betaald. Schrijf de berekening op.

0,65 x 7 = 4,55 kWh
energiekosten zijn 0,25 euro
4,55 x 0,25 = 1,14 euro

Slide 13 - Tekstslide

vraag 23
Arco sluit drie gelijke lampen aan op een spanningsbron 
 Arco meet de stroomsterkte door lampje 3. Die is 2 A.
 -->Hoe groot is de stroomsterkte door lampje 1 en lampje 2? Leg je antwoord uit.

De lampjes zijn gelijk aan elkaar
dus loopt door lampje 2 ook 2A
alle stroom gaat ook door lampje 1 dus 4A

Slide 14 - Tekstslide

vraag 24
Nathalie gaat twee weken op vakantie. Ze vergeet twee lampen van elk 15 W uit te doen. De lampen branden de hele vakantie.
--> Bereken wat deze vergissing Nathalie kost. Schrijf de berekening op.

p= (2 x 15= 30 W)
30 W = 0,03 kW
t= 2 x 7 x24 = 336 h
E = P x t = 0,03 x 336 = 10,08 kWh
10,08 x 0,25 = 2,52 euro

Slide 15 - Tekstslide