Lezen hoofdstuk 3.2, havo

Lezen hoofdstuk 3.2
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen hoofdstuk 3.2

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Je herhaalt...
 wat een betogende tekst is.
Je leert...
• argumenten herkennen;
• de leesstrategie kritisch lezen

Slide 2 - Tekstslide

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Je weet nu wat een tekstdoel en een tekstsoort is, maar wat is dan een tekstvorm?

Slide 5 - Open vraag

hoofdgedachte

Slide 6 - Woordweb

Noem de verschillende functies van een inleiding

Slide 7 - Open vraag

Betoog
In een betoog geef je jouw mening -->  (.........) standpunt innemen.

Dit standpunt noteer je al in de (........) van je betoog.



Slide 8 - Tekstslide

Wat is een betoog?
Een betoog is een tekst waarin een bepaald standpunt wordt 
verdedigd met behulp van argumenten

Zo ben je als schrijver van het betoog in discussie met
 je lezer. Je gaat ervan uit dat de lezer het misschien 
niet eens is met je standpunt en dat je hem met je 
betoog moet overtuigen van jouw standpunt.

Slide 9 - Tekstslide

Een standpunt/stelling innemen
De avondklok moet afgeschaft worden.
Vluchtelingen hebben recht op bad, bed, brood
Schooluniformen moeten verplicht worden
Het eerste uur moet om 10.00 uur beginnen

Slide 10 - Tekstslide

 argumenten
De schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.
Dit doet hij met een argument.
argument= de reden waarom je iets vindt. Hoe beter je argument hoe eerder iemand het met je eens is.

Slide 11 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 12 - Tekstslide

Niet-feitelijke argumenten

Over een niet-feitelijk argument (mening) kan je niet mee eens zijn en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Iedereen moet naar de bioscoop 'Het Luxor', want deze bioscoop is heel fijn.

Met het argument ‘want die bioscoop is heel fijn’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 13 - Tekstslide

Is dit een feit of een mening?
"Iedereen moet De Tovenaar van Oz gelezen hebben"
A
mening
B
feit

Slide 14 - Quizvraag

Is dit een feit of een mening?
"Andermans eigendommen slopen is een kwalijke zaak"
A
mening
B
feit

Slide 15 - Quizvraag

Is dit een feit of een mening?
"Online les volgen is vermoeiender dan les in de klas"
A
mening
B
feit

Slide 16 - Quizvraag

Is dit een feit of een mening?
"Volgens de regels mag je niet na 21:00 ongeoorloofd op straat zijn"
A
mening
B
feit

Slide 17 - Quizvraag

Het betoog

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Opbouw betoog (schrijfplan)
1. Titel
2. (inleiding) Introductie van het onderwerp + standpunt
3 (kern) Argumenten + uitleg + voorbeelden
                                  (het SExI-model: state, explain, illustrate)
4. Tegenargument + weerlegging
5. Conclusie: standpunt nog een keer

Slide 20 - Tekstslide

Waarom moet je eigenlijk een tegenargument in je betoog opnemen?

Slide 21 - Open vraag

Bedenk een argument bij deze mening:
De winter is de leukste tijd van het jaar.

Slide 22 - Open vraag

Argumenten
  • Een argument is informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft. 
  • Een argument kan zowel een feit als een mening zijn.

Des te geloofwaardiger de argumenten zijn, des te groter de kans is dat de lezer het met de schrijver eens is.

Slide 23 - Tekstslide

De opbouw van een argument
Het SExI-model:
1. Je noemt het argument ('state')
2. Je legt het argument uit ('explain')
3. Je geeft een voorbeeld ('illustrate')

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld: De bewegingsvrijheid voor jongeren moet worden verruimd
State: want het middel is erger dan de kwaal
Explain: eenzaamheid, depressie, lamlendigheid t/o dalende besmettingscijfers
Illustrate: effect van de avondklok, cijfers van het RIVM

Slide 25 - Tekstslide


Argument (winter): je kunt lekker schaatsen
Noem 'explain' en 'illustrate'

Slide 26 - Open vraag

Aan de slag
Je gaat nu de volgende opdrachten online (Talent) maken van hoofdstuk 3.2 
Lukt het online niet? Dan maak je de opdrachten in je schrift en stuur je vóór de les een foto op (mail).


Opdracht: 3 en 4

Slide 27 - Tekstslide