5VWO-WK8- LUNES 28-2 ONLINE

¿QUÉ TAL LAS VACACIONES?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

¿QUÉ TAL LAS VACACIONES?

Slide 1 - Tekstslide

¿QUÉ FECHA ES HOY?

Slide 2 - Open vraag

OBJETIVOS
  • Je herhaalt hoe kun je vragen stellen in Spaans.

  • Aan het eind van de les weet je hoeveel groepen werkwoorden hebben een klinkerwisseling in het Spaans.

Slide 3 - Tekstslide

Nog een keer: 

1. Het begint met een vraagwoord:
                 ¿Qué comes (tú)? --> Wat eet jij?
                   (Yo) Como una pizza --> Ik eet een pizza
2. Het begint met een werkwoord en de antwoord is met ja of nee:
                ¿Comes pizza? --> Eet jij een pizza? 
                 , como pizza // No, no como pizza





Slide 4 - Tekstslide

Let op met Cuánto/Cuántos/Cuánta/Cuántas
Het moet het zelfstandig naamwoord matchen (mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud):

- ¿Cuánto pollo? (Hoeveel kip)
- ¿Cuántos platos? (Hoeveel gerechten?)
- ¿Cuánta salsa? (Hoeveel saus?)
- ¿Cuántas verduras? (Hoeveel groente?)

Maar...¿Cuánto cuesta? (Hoeveel kost het?)

Slide 5 - Tekstslide


TAREA
Piensa para cada párrafo 3 preguntas y escríbelas en esta diapositiva.
TB PG. 19

Slide 6 - Open vraag

LEREN !!

Slide 7 - Tekstslide

Klinkerwisselingen, wat moet ik weten?
  • Welke soorten klinkerwisselingen zijn er? 
  • Welke werkwoorden hebben welke klinkerwisseling?
     Leer hiervoor het schema op TB PG. 21, 31 en 41 PA 2 
  • Ik ken de betekenissen van de werkwoorden.
     Oefenen hiervoor met de lijst op Quizlet

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Verbos con cambio vocálico

Slide 11 - Tekstslide

Rellena con la forma correcta en la próxima diapositiva (slide).
1. Mañana no ________________(poder, yo) venir a la fiesta
2. Hoy mis padres ________________(volver) de sus vacaciones.
3. ¿Cuánto _________________(costar) los tomates?
4. El jamón __________________(cost).
6. ¿Dónde está mi libro? No lo ___________________(encontrar, yo)
7. Mi abuela siempre ____________________(contar) historias de su juventud.
8. ¿Vosotros _____________________(probar) la paella?
9. Rafi y yo ____________________(poder) ir a Málaga con un viaje del instituto.
10.¿A qué hora ___________________(volver) tú a casa?

Slide 12 - Tekstslide


Slide 13 - Open vraag

CONTROLAMOS
1. Mañana no puedo venir a la fiesta
2. Hoy mis padres vuelven de sus vacaciones.           (mis padres = zij = ellos)
3. ¿Cuánto cuestan los tomates?                                      (los tomates = dingen (meervoud) = ellos)
4. El jamón cuesta €2,99 por cien gramos.                   (el jamón = ding (enkelvoud) = él)         
5. José duerme.
6. ¿Dónde está mi libro? No lo encuentro.
7. Mi abuela siempre cuenta historias de su juventud.
8. ¿Vosotros probáis la paella?                                              (Vosotros + nosotros geen klinkerwissel)
9. Rafi y yo podemos ir a Málaga con un viaje del instituto.
10.¿A qué hora vuelves tú a casa?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide