2.1 Cellen leven samen 4V 2425

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.1 Cellen leven samen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.1 Cellen leven samen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
1. Je herkent de biologische organisatieniveaus
2. Je herkent emergente eigenschappen
3. Je herkent de levenskenmerken
4. Je legt uit wat stamcellen zijn
5. Je legt het verband uit tussen de toename van het oppervlak en het volume bij een organisme




Slide 2 - Tekstslide

Uitzoomen/ kleinste-grootste

Slide 3 - Tekstslide

Organisatieniveaus
Bij biologie kun je dingen op verschillende organisatieniveaus bestuderen.
Van molecuul tot systeem Aarde.

Slide 4 - Tekstslide

Molecuul
Een structuur die bestaat uit meerdere atomen en met alle eigenschappen van die bepaalde stof

Slide 5 - Tekstslide

Organel
Een onderdeel van een cel met een bepaalde taak

Slide 6 - Tekstslide

Cel
Functionele basiseenheid van elk organisme

Slide 7 - Tekstslide

Weefsel
Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie

Slide 8 - Tekstslide

Orgaan
Verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak

Slide 9 - Tekstslide

Orgaanstelsel
Diverse organen die samen een bepaalde taak hebben

Slide 10 - Tekstslide

Organisme
Een levend wezen

Slide 11 - Tekstslide

Populatie
Groep organismen van een bepaalde soort in een bepaald gebied

Slide 12 - Tekstslide

Levensgemeenschap
Alle organismen (en hun onderlinge relaties) in een bepaald gebied

Slide 13 - Tekstslide

Ecosysteem
Een begrensd gebied waarbij de levende en levenloze natuur relaties hebben

Slide 14 - Tekstslide

Systeem Aarde
Een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen op aarde en hun onderlinge interacties

Slide 15 - Tekstslide

Emergente eigenschap
Pas zichtbaar op een hoger organisatie-niveau.
Ontstaat door interactie.

Slide 16 - Tekstslide

Levenskenmerken
Groeien
Voortplanten
Stofwisseling
Waarnemen/ reageren
Opgebouwd uit cellen
Organisatie van erfelijk materiaal

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Van eencellig naar meercellig

Slide 21 - Tekstslide

Oppervlakte/ inhoud

Slide 22 - Tekstslide

Oppervlakte/ inhoud
Hoe groter een dier, hoe meer zijn inhoud groeit ten opzichte van zijn oppervlak.

Dit heeft ook effect op warmteverlies door de huid.

Slide 23 - Tekstslide

Zoogdieren verliezen veel warmte via de huid. Bruine beren zijn daarom .... dan ijsberen
A
Groter
B
Kleiner

Slide 24 - Quizvraag

Oppervlakte/ inhoud
Groot dier: niet één maar meercellig -> ontwikkeling organen.

De organen die in contact staan met de buitenwereld moeten een voldoende groot oppervlak hebben.

Slide 25 - Tekstslide

Vroeger (560 miljoen jaar geleden) zat er 31% zuurstof in de lucht. Insecten waren toen
A
Groter
B
Kleiner

Slide 26 - Quizvraag

Eicel tot organisme
Stamcel -> gespecialiseerde cellen.


Slide 27 - Tekstslide

Stamcel tot gedifferentieerde cel
Unipotente stamcellen

Pluripotente stamcellen

Omnipotente stamcellen
(vroege embryonale ontwikkeling)

Slide 28 - Tekstslide

Celdifferentiatie
Elk type cel maakt andere eiwitten aan en kan daardoor een ander functie uitvoeren = celdifferentiatie.
Terwijl het DNA in elke cel hetzelfde is.

Slide 29 - Tekstslide

Pigment (melanine)

Slide 30 - Tekstslide

Spieren (actine/ myosine)

Slide 31 - Tekstslide

Antistoffen van een witte bloedcel

Slide 32 - Tekstslide

Enzymen in je maag

Slide 33 - Tekstslide

Hormonen (adrenaline)

Slide 34 - Tekstslide

Transportmiddel (hemoglobine)

Slide 35 - Tekstslide

Eigenschappen
Eiwitten bepalen niet alleen de differentiatie van de cel maar ook de eigenschappen van een individu.

Dat komt ook door een verschil in eiwitten.

Slide 36 - Tekstslide

                     Oogkleur (pigment)

Slide 37 - Tekstslide

                                 Suikerziekte (insuline)

Slide 38 - Tekstslide

Lesdoel
1. Je herkent de biologische organisatieniveaus
2. Je herkent emergente eigenschappen
3. Je herkent de levenskenmerken
4. Je legt uit wat stamcellen zijn
5. Je legt het verband uit tussen de toename van het oppervlak en het volume bij een organisme




Slide 39 - Tekstslide

Huiswerk
Zie studiewijzer.



Slide 40 - Tekstslide