1.4 Rijksbegroting

1.4 Rijksbegroting
Welkom
Pak jullie spullen erbij 
Ga rustig zitten volgens de plattegrond
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

1.4 Rijksbegroting
Welkom
Pak jullie spullen erbij 
Ga rustig zitten volgens de plattegrond

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Korte terugblik vorige les
Korte werkvorm
Uitleg 1.4
Huiswerk 1.4
 

Slide 2 - Tekstslide

https://derdedinsdaginseptember.jouwweb.nl/prinsjesdag-docentenhandleiding-1/bijlage-2

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen rijksbegroting
  1. Ik kan enkele inkomsten van de overheid beschrijven: omzet belasting (btw), accijnzen, loon- en inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting
  2. Ik kan enkele uitgaven van de overheid beschrijven: zorg, sociale zekerheid (AOW, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid), onderwijs, justitie en veiligheid, defensie en infrastructuur.
  3. Ik kan op grond van de inkomsten en uitgaven van de overheid bepalen of de overheid een tekort of een overschot heeft op de begroting. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rijksbegroting 
  • Inkomsten/uitgaven van de overheid.
  • Prinsjesdag
  • Miljoenennota
  • Minister van financiën.
  • 2e kamer vergadert erover.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomsten
  • Directe belastingen --> Loon- en inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting.
  • Indirecte belastingen -->  BTW en accijnzen 

 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitgaven
  • Sociale zekerheid (AOW, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid)
  • Zorg
  • Onderwijs, cultuur en wetenschap
  • Justitie en veiligheid
  • Defensie en infrastructuur


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrotingstekort

Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht

Voorkomen door:
  • Bezuinigen op uitgaven
  • Inkomsten verhogen
  • Eventueel geld lenen
Begrotingsoverschot

Als de overheid meer inkomsten dan uitgaven verwacht

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korte vragen

Overleg samen met je buurman/buurvrouw wat opvalt.
Kijk goed naar beide begrotingen en kom met een conclusie.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
In stilte maak je de opdrachten van paragraaf 1.4
Het gaat om opdrachten 1.18 t/m 1.24
Lees hierbij de tekst GOEDDDDD op pagina 16 t/m 19

timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klassikale vragen
  • Hoe ontstaat een begrotingstekort?
  • Hoe ontstaat een begrotingsoverschot?
  • Wat kan er gebeuren als de 2e kamer besluit om te bezuinigen op politie en het onderwijs?
  • Wat moet de overheid doen bij de miljoenennota van 2014 (zie volgende dia).

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sparen
Ontvangsten - (huishoudelijke uitgaven + vaste laste + reserveringsuitgaven) = sparen 

Spaargeld kun je vrij besteden. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reserveren
Bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand

Voorbeeld:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
A) Hoe hoog is het inkomen wat Natesh maximaal kan verdienen per week?
C) Hoe hoog is het inkomen van haar als zij kiest voor 14 uur per dag aan vrije tijd?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
A) Y=(24-0) x 15 x 5= €1800
C) Y=(24-14) x 15 x 5= €750

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.1

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
E) Y=(24-10) x 15 x 5= €1050 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.1
Formule --> Y=(24-V) x 15 x 5
F) Y=(24-8) x 15 x 5= €1200 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.2 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.2 
  • B) Banksaldo eind september = 320 + 504,67 - 107,33 + 57,17 = € 774,51
  • C) Hij komt goed uit. Doel was
    € 650 eind september als reservering te hebben voor computer.  774,51 - 650 = € 124,51 vrij te besteden 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwsteen 1.2 
  • D)
    jul: uit - 45, ontv. - 100 = 55 nadelig
    aug: uit + 60 =  60 nadelig
    sep: uit + 25 = 25 nadelig
    Totaal = 55 + 60 + 25 = 140 nadelig 
  • Banksaldo was 774,51 - 140 =
    € 634,51
  • E) Nu komt hij rekening houdend met reserve tekort. Saldo is kleiner dan € 650

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra opdracht

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra opdracht
  • Het bedrag dat Madelein zelf moet sparen = 775 – 310 (40% × 775) – 150 (spaargeld) = € 315.
  • Per week spaart ze € 15,08, zodoende moet ze 315/15,08 = 20,9 weken (21 weken) sparen.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 1

Je krijgt € 8,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?








Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 1

Je krijgt € 8,- zakgeld per week. Hoeveel is dit per maand?







Stappen:
  1. Eerst reken je het weekbedrag om naar een jaarbedrag: € 8 x 52 = € 416.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het maandbedrag: € 416 : 12 = € 34,67.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?






Stappen:

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 2

Je krijgt € 30,- zakgeld per maand. Hoeveel is dit per week?






Stappen:
  1. Eerst reken je het maandbedrag om naar een jaarbedrag: € 30 x 12 = € 360.
  2. Dan reken je het jaarbedrag om naar het weekbedrag: € 360 : 52 = € 6,92.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?






Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden dus € 55 : 3 = € 18,33 per maand.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 3

Peter moet € 55,- wegenbelasting per kwartaal betalen. Hoeveel is dit per maand?






Stappen:
  1. In een kwartaal zitten 3 maanden dus € 55 : 3 = € 18,33 per maand.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Video

Deze slide heeft geen instructies