Hoofdzin, bijzin, voegwoord 3T

Goedemorgen!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdzin versus bijzin

Slide 2 - Tekstslide

Hij kan zich niet concentreren, doordat zijn radio aan is.
Bijzin
Hoofdzin

Slide 3 - Sleepvraag

Omdat ik jarig ben,
moet ik vanmiddag boodschappen doen.
hoofdzin
bijzin

Slide 4 - Sleepvraag

Hoofdzin, bijzin
hoofdzin, hoofdzin
bijzin, hoofdzin
Hij heeft zijn fiets gepoetst, nadat hij in het bos was wezen crossen.
Terwijl zij de kamer stofzuigde, lapte hij de ramen.
Zij vierden feest, maar ze dachten niet aan de buren.

Slide 5 - Sleepvraag

Hoofdzin, bijzin
hoofdzin, hoofdzin
bijzin, hoofdzin
Hij heeft zijn fiets gepoetst, nadat hij in het bos was wezen crossen.
Terwijl zij de kamer stofzuigde, lapte hij de ramen.
Zij vierden feest, maar ze dachten niet aan de buren.

Slide 6 - Sleepvraag

bijzin + hoofdzin 
hoofdzin + hoofdzin 
hoofdzin + bijzin
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
hoofdzin + bijzin + bijzin
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes, omdat zij die zo lekker vindt. 
Als je vanavond langskomt, zal ik je het allerlaatste nieuwtje vertellen. 
Ik kom vanavond langs en ik vertel jou dan het laatste nieuwtje. 
Toen opa rookte, vond ik dat vies.

Slide 7 - Sleepvraag

Jazlynn is goed in Nederlands en ik ben goed in wiskunde.

Dit zijn...
A
Een hoofdzin en een bijzin
B
Twee hoofdzinnen
C
Twee bijzinnen

Slide 8 - Quizvraag

Waaruit kan een samengstelde zin bestaan?
A
hoofdzin en bijzin
B
zinnen
C
geen idee
D
een of meerdere hoofdzinnen en/of een of meerdere bijzinnen

Slide 9 - Quizvraag

Meneer Rikken heeft het uitgelegd en de leerlingen snappen het.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 10 - Quizvraag

Ik ben benieuwd of jullie het snappen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 11 - Quizvraag

Omdat ik zo vaak mijn handen was, heb ik heel ruwe handen gekregen.
In deze zin is er sprake van:
A
twee hoofdzinnen
B
een bijzin en een hoofdzin
C
een hoofdzin en een bijzin
D
twee bijzinnen

Slide 12 - Quizvraag

Omdat Boer zoekt vrouw een van de best gekeken programma's is, wordt het primetime uitgezonden.
A
Het zijn twee hoofdzinnen.
B
Het is een hoofdzin en een bijzin.
C
Het is een bijzin en een hoofdzin.
D
Het zijn twee bijzinnen.

Slide 13 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin?
‘(1)Meneer Rikken kan niet pinnen, (2) omdat zijn saldo te laag is.’
A
1 = hoofdzin, 2 = bijzin
B
1 = bijzin, 2 = hoofdzin
C
1 en 2 zijn allebei hoofdzinnen
D
1 en 2 zijn allebei bijzinnen

Slide 14 - Quizvraag

In Nederland moet iedereen zoveel mogelijk thuisblijven, want er heerst een virus.
A
Dit zijn twee hoofdzinnen.
B
Dit zijn hoofdzin en bijzin.
C
Dit zijn bijzin en hoofdzin.
D
Dit zijn twee bijzinnen.

Slide 15 - Quizvraag

Ik pak mijn boeken en ga naar school. Welke uitspraak klopt?
A
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin
B
Deze zin bestaat uit 1 hoofdzin + 1 bijzin
C
Deze zin bestaat uit 2 bijzinnen
D
Deze zin bestaat uit 2 hoofdzinnen

Slide 16 - Quizvraag

De leerling stelde een vraag toen de docent klaar was met uitleggen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 17 - Quizvraag

Netflix concurreert met de BBC, want de serie de Crown is echt gericht op Britten
A
Deze zin bestaat uit twee hoofdzinnen
B
Deze zin bestaat uit een hoofd- en een bijzin
C
Deze zin bestaat uit twee bijzinnen
D
Deze zin bestaat uit een bij- en een hoofdzin

Slide 18 - Quizvraag

1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 19 - Quizvraag

2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.
C
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b een bijzin.
D
Zin 2a is een bijzin; zin 2b een hoofdzin.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Welke van de volgende woorden is een voegwoord?
A
zulke
B
of
C
namelijk
D
klein

Slide 23 - Quizvraag

Kris wil yoghurt, maar dat mag niet.
Hoeveel voegwoorden?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 24 - Quizvraag

Terwijl ik naar huis rijd, moet ik denken aan de gebeurtenis van gisteren.
Wat is het voegwoord?
A
de komma
B
Terwijl
C
moet
D
aan

Slide 25 - Quizvraag

Ik weet nog niet of ik wel kan, omdat ik een erg druk weekend heb.
Wat is het voegwoord?
A
ik
B
wel
C
de komma
D
omdat

Slide 26 - Quizvraag

Je krijgt vast een mooi cijfer als je je goed voorbereidt op de toets.
Wat is het voegwoord?
A
als
B
je
C
vast
D
voorbereidt

Slide 27 - Quizvraag

Heb je volgende week een drukke week of valt het wel mee?
Wat is het voegwoord?
A
Heb
B
volgende
C
of
D
valt

Slide 28 - Quizvraag

Hoewel we een goede wedstrijd speelden, hebben we toch verloren.
Wat is het voegwoord?
A
Hoewel
B
de komma
C
hebben
D
toch

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag met:
Learnbeat 
4.2 A
4.2 B
4.2 C

Slide 30 - Tekstslide

Dat was het!

Slide 31 - Tekstslide