11-2 Lezen Blok 4

Welkom bij Nederlands!

Pak je pen, boek, map & schrift.

Oortjes & telefoon bij de coach.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Pak je pen, boek, map & schrift.

Oortjes & telefoon bij de coach.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Lezen theorie: tekststructuren

Slide 2 - Tekstslide



Info
Waarom moeten jullie Lezen maken?
Wat is het doel?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
- ...kun je uitleggen waarom je begrijpend moet kunnen lezen.
-...weet je waarom tekstverbanden en signaalwoorden belangrijk zijn.
   

Slide 4 - Tekstslide



Begrijpen tekst
Jullie moeten geschreven teksten te begrijpen.

Een aantal structuren in de tekst kunnen hierbij helpen.
Deze structuren laten verbanden zien: wat heeft waarmee te maken?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Afsluiting

Slide 5 - Tekstslide



Vormen structuur
Verschillende vormen:
  • Opbouw tekst (nabijheid, kopjes, alinea's e.d.)
  • Signaalwoorden
  • Verwijzingen / verwijswoorden
  • Herhalen woorden
Doel = informatie overbrengen!
Samenhang = informatie
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Afsluiting

Slide 6 - Tekstslide



Woordenschat
Om een tekst te kunnen begrijpen, moet je weten wat woorden betekenen.
Hoeveel procent heb je nodig, denk je?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Afsluiting

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Functies van tekstgedeelten

  • Alinea's of groepjes alinea's hebben bepaalde bedoelingen (= functie tekstgedeelte).
  • Hierbij kun je denken aan bewijs,  gevolgen,  oorzaak, opsomming en toelichting.


Tip: bekijk goed de kernzin en signaalwoorden, die kunnen je hierbij helpen.


Slide 14 - Tekstslide

Functies van teksgedeelten

  1. Aanbeveling: Er wordt een advies gegeven, vaak aan het eind van de tekst. 
  2. Aanleiding: Een (actuele) gebeurtenis wordt beschreven wat de schrijver tot het schrijven van deze tekst bracht. 
  3. Begripsomschrijving: Een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een bepaald begrip wordt gegeven. Synoniem = definitie.
  4. Nuancering: Een (eerdere) bewering of standpunt wordt afgezwakt door andere gezichtspunten te laten zien. Verwant aan relativering.
  5. Doelstelling: Schrijver geeft aan wat hij met zijn tekst wil bereiken.

Slide 15 - Tekstslide

Functies van tekstgedeelten

6. Hypothese: Een voorlopige stelling/veronderstelling die de schrijver in de  rest van de tekst probeert te bewijzen.

7.   Stelling: Een bewering die de schrijver met argumenten moet onderbouwen. Synoniem: bewering, mening, standpunt.

8.   Tegenwerping: Er worden bezwaren of bedenkingen weergegeven tegen een eerdere bewering of argumentatie.

9.   Toepassing: Na een beschreven theorie volgt een toepassing of praktische uitvoering ervan.
10.  Voorbehoud: Er wordt een voorwaarde beschreven waaraan voldaan moet worden.

Slide 16 - Tekstslide

Tekststructuren                                   1/3

- Voordelen-en-nadelenstructuur: Wat zijn de voor- en nadelen van een verschijnsel? 

In het slot staat afweging, conclusie of samenvatting.

Geen duidelijke keuze? = beschouwing

Wel duidelijke keuze? = betoog



Slide 17 - Tekstslide

Tekststructuren                                   2/3

- Vroeger-en-nustructuur: het gaat om ontwikkeling in de tijd. Twee periodes worden tegenover elkaar gezet: verleden vs. heden.

Hoofdvraag: wat is er veranderd?

Alleen veranderingen beschreven = uiteenzetting.

Verschillende manieren van bekijken = beschouwing.

Eigen standpunt ingenomen = betoog.

Mengvormen zijn mogelijk!

In het slot samenvatting, conclusie of aanbeveling.




Slide 18 - Tekstslide

Tekststructuren                                   3/3

- Vroeger-nu-toekomststructuur: Ook ontwikkelingen. Vaak nadruk op geleidelijkheid van ontwikkelingen i.p.v. scherp contrast zoals vroeger-en-nustructuur.

Hoofdvraag: wat is er al veranderd, wat gaat er nog veranderen?

Kan ook uiteenzetting, beschouwing of betoog zijn.

In het slot toekomstverwachting.





Slide 19 - Tekstslide

Tekststructuren                                   2/3

- bewering-en-argumentstructuur: Met welke argumenten wordt een bewering onderbouwd? Zowel bewering als de argumenten staan in de tekst.

In het slot staat een conclusie.



Slide 20 - Tekstslide

Examen!
We lopen de vragen na. 
Had je het fout? Dan kijken we ernaar.

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
- ...kun je uitleggen waarom je begrijpend moet kunnen lezen.
-...weet je waarom tekstverbanden en signaalwoorden belangrijk zijn.
   

Slide 22 - Tekstslide