V1 - Herhaling pers.vnw. en avoir - Nieuw être

Les  verbes  avoir et être
C
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les  verbes  avoir et être
C

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?? Het persoonlijk voornaamwoord.
Sleep het Nederlandse pers.vnw. naar het goede Franse pers.vnw.
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles
ik
jij
hij
zij
wij
wij
zij mv.
zij mv.
jullie

Slide 2 - Sleepvraag

Beantwoord de volgende vragen:
1. Welk pers.vnw. gebruik je om iets te vragen aan iemand anders?
2. Welk pers.vnw. gebruik je om iets te vertellen over iemand anders?
3. Welk pers.vnw. om te vertellen wat jij en je vriend(in) in het weekend hebben gedaan?

Slide 3 - Open vraag

AVOIR
Wat weet je van het werkwoord
avoir ? Betekenis, vormen?

Slide 4 - Woordweb

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont

Slide 5 - Tekstslide

Attention!
  • Ils ont = zij hebben [ielzon]
  • Ils sont = zij zijn [ielson]



Slide 6 - Tekstslide

A vous: ex. 16c et 17b p. 112, 113
16c: https://tinyurl.com/3k339n9w
17b: https://tinyurl.com/2s3s4tfe

Slide 7 - Tekstslide

zijn =
A
être
B
avoir

Slide 8 - Quizvraag

hebben =
A
être
B
avoir

Slide 9 - Quizvraag

être of avoir?

Tu es
A
être
B
avoir

Slide 10 - Quizvraag

être of avoir?

Il a
A
être
B
avoir

Slide 11 - Quizvraag

être of avoir?

Ils ont
A
être
B
avoir

Slide 12 - Quizvraag

être of avoir?

Je suis
A
être
B
avoir

Slide 13 - Quizvraag

être of avoir?

Ils sont
A
être
B
avoir

Slide 14 - Quizvraag

être of avoir?

Tu es
A
être
B
avoir

Slide 15 - Quizvraag

elles (avoir)
A
ont
B
sont

Slide 16 - Quizvraag

nous (avoir)
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons

Slide 17 - Quizvraag

elle (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
a

Slide 18 - Quizvraag

tu (avoir)
A
es
B
as
C
a
D
est

Slide 19 - Quizvraag

ils (avoir)
A
ont
B
avoir
C
sont
D
a

Slide 20 - Quizvraag

Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
sont

Slide 21 - Quizvraag

Nous (être)
A
faisons
B
avons
C
êtes
D
sommes

Slide 22 - Quizvraag

Elle ..... douze ans
A
est
B
a
C
es
D
ont

Slide 23 - Quizvraag

Je .... une fille.
A
est
B
être
C
suis
D
as

Slide 24 - Quizvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij zijn
C.  jij/je  hebt
D.  wij/we  zijn
E. jij / je bent
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  es
3.  ils  sont
4.  tu  as
5.  nous  sommes
6.  elle  a

Slide 25 - Sleepvraag

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  heeft
B. zij zijn
C.  ik  ben
D.  men  is / wij hebben
E.  ik  heb
F. jullie  zijn
1.  vous  avez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  suis
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 26 - Sleepvraag

LES DEVOIRS
Chapitre 3:

Exercices 16, 17, 18, 19

Herh.: ABEF Chapitre 1 F>N
- Grammaire D Ch. 3: être p. 112

AF VOOR DE VOLGENDE SERRELES :)
Au  revoir!

Slide 27 - Tekstslide