B2C lundi, le 24 mars, pouvoir en vouloir (CH3H)

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui

• Vouloir et pouvoir

Lundi le 24 mars

Doel: Maak deze lessonUp en krijg inzicht in hoe goed je beide werkwoorden al kent voor het PW!

Aujourd'hui

• Vouloir et pouvoir
• Zinnen
  
• Getallen (FN)
  

Lundi le 24 mars

Doel: Je maakt deze lessonUp om inzicht te krijgen in hoe goed je deze dingen al kent voor het PW.

willen en kunnen

Vouloir c'est pouvoir betekent willen = kunnen

willen en kunnen

VOULOIR = WILLEN

POUVOIR = KUNNEN

Je ziet deze werkwoorden vaak in combinatie met een heel werkwoord.

Voorbeeld: Je veux acheter un jean.

                         Elles peuvent donner le cadeau

Sleep de vervoeging naar het juiste werkwoord

Vouloir

Pouvoir

Veux

Voulons

Peux

Pouvez

Peuvent

Veut

Veulent

Pouvons

Je veux

Tu veux

Elle veut

Nous voulons

Vous voulez

Ils veulent

Ik wil

Jij wilt

Zij wil

Wij willen

Jullie willen

Zij willen

Welke vorm hoort bij welke persoon?

je

tu

il

nous

vous

elles

voulons

veulent

veux

veux

veut

voulez

Welke vorm hoort bij welke persoon?

je

tu

il

nous

vous

elles

pouvez

peux

peut

peuvent

peux

pouvons

Je peux

Tu peux

Il peut

Elle peut

Nous pouvons

Vous pouvez

Ils/elles peuvent

Ik kan

Jij mag

Hij kan

Zij mag

Wij kunnen

Jullie mogen

Zij mogen

Tip

Lees de vraag telkens goed zodat je weet welk werkwoord je moet vervoegen. 

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)

1. peux
2. veux
3. peut
4. veut

Vertaal:
Qu'est-ce que tu veux acheter?

Schrijf het getal in cijfers:
Cent

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)

1. peut
2. peuvent
3. veut
4. veulent

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)

1. pouvons
2. pouvez
3. voulons
4. voulez

Vertaal:
Je cherche un cadeau pour Lucas.

Schrijf het getal in cijfers:
cent-vingt-huit

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij kunnen = Nous (pouvoir)

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij willen = Nous (vouloir)

Vertaal:
Qu'est-ce qu'il aime porter?

Schrijf het getal in cijfers:
neuf-cent

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jij wilt = Tu (vouloir)

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
De leraar kan = le prof (pouvoir)

Vertaal:
Oké! Laten we gaan!

Schrijf het getal in cijfers:
six-cent

Zet het werkwoord in de présent.
Elle (vouloir)

1. voulons
2. veux
3. voulu
4. veut

Zet het werkwoord in de présent.
Vous (vouloir)

1. veut
2. veulent
3. voulons
4. voulez

Vertaal: Il porte souvent des baskets et une casquette.

Schrijf het getal in cijfers:
huit-mille

Schrijf het getal in cijfers:
huit-mille-quatre-vingt-treize

Zet het werkwoord in de présent.
Ils (vouloir)

1. veulent
2. voulu
3. veut
4. voulons

je (pouvoir)

1. peut
2. peux
3. peuvent
4. pouvez

Vertaal:
Hij houdt van sport en videogames.

Schrijf het getal in cijfers:
trois-cent-douze

elles ___ (pouvoir)

1. peux
2. peut
3. pouvez
4. peuvent

nous ___ (pouvoir)

1. voulons
2. voulez
3. pouvons
4. pouvez

Voer de juiste vorm van vouloir in:
nous ______________ (présent)

Schrijf het getal in cijfers:
quatre-vingt-dix-neuf

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Ta copine ______________ (présent)

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
je ______________ (présent)

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
les garçons ______________ (présent)

Schrijf het getal in cijfers:
Soixante-onze

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Alexandre __________

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Vous __________

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Mes frères __________

Schrijf het getal in cijfers:
Quatre-vingt-deux

Zo goed ken ik de vormen van vouloir en pouvoir:

😒🙁😐🙂😃

Zo goed ken ik de zinnen:

😒🙁😐🙂😃

Zo goed ken ik de getallen:

😒🙁😐🙂😃