4 kader hfdst 1 en 6les2

Druk
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Druk

Slide 1 - Tekstslide

De formule voor druk is
A
P=F*A
B
P=A/F
C
P=F/A
D
P=A*F

Slide 2 - Quizvraag

Druk berekenen:
druk hangt af van kracht en oppervlakte 
kracht
Kracht (F) berekenen je met de volgende formule:

F = mx 10 

F = kracht in Newton (N)
m = massa in (kg)

Slide 3 - Tekstslide

Een man gaat op het ijs liggen in plaats van staan. Zijn druk wordt hierdoor ......
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Meer kon ik niet verzinnen

Slide 4 - Quizvraag

Druk

Slide 5 - Tekstslide

De druk wordt groter als de kracht groter wordt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Als je op één voet staat, is het oppervlak waarop je gewicht rust ongeveer 0,015 m2.
Je massa bedraagt 45 kg. De druk die die ene voet dan op de vloer uitoefent is dan:

A
3000 N/m2.
B
0,00033 N/m2
C
300 000 N/m2.
D
30 000 N/m2.

Slide 7 - Quizvraag

Een baksteen wordt op drie manieren op de vloer gezet (zie afb 1) De baksteen oefent steeds druk uit op de grond. Wat kun je zeggen over de druk in deze 3 situaties?
A
De druk is bij 1 het grootst en bij 2 het kleinst.
B
De druk is bij 1 het grootst en bij 3 het kleinst.
C
De druk is bij 2 het grootst en bij 3 het kleinst
D
De druk is in alle drie de situaties even groot.

Slide 8 - Quizvraag

Pascal
Een andere eenheid van druk is Pascal (Pa)
Je komt deze eenheid ook tegen bij het weer als de luchtdruk wordt aangegegen.

Slide 9 - Tekstslide

Welk voorwerp kan goed tegen drukkrachten?
A
stalen ketting
B
staalkabel
C
staaldraad
D
stalen buis

Slide 10 - Quizvraag

situatie a. de kogel ligt op de grond Fn = Fz
situatie b. de kogel ligt nog net op de grond Fz = Fs 
situatie c. de kogel beweegt omhoog Fs > Fz

Slide 11 - Tekstslide

Op een tafel staat een bureaulamp met een massa van 1200g.
Welke krachten werken er op de lamp?
A
zwaartekracht
B
spankracht
C
normaalkracht
D
veerkracht

Slide 12 - Quizvraag

De zwaartekracht op een staalplaat is 7300 N.
Hoe groot is de massa?
A
7300 kg
B
730 kg
C
73 kg
D
73000 kg

Slide 13 - Quizvraag

Wie is de uitvinder van de zwaartekracht?
A
Isaac Newton
B
Pythagoras
C
Albert Einstein
D
Leonhard Euler

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de zwaartekracht op een massa van 3 400 gram?
A
33 354 N
B
33,35 N
C
347 N
D
0,3 N

Slide 15 - Quizvraag

Hoe groot is de normaalkracht op de lamp?
Fz = 15,4 N
A
0 N
B
15,4 N
C
30,8 N
D
- 15,4 N

Slide 16 - Quizvraag

......... is een ander woord voor zwaartekracht.
A
Magnetisme
B
Windkracht
C
Gewicht
D
Kernenergie

Slide 17 - Quizvraag

Je moet de zwaartekracht tekenen van 50 N.

Welke richting heeft deze kracht en hoe lang wordt de pijl met de krachtenschaal: 1 cm = 10 N
A
Naar boven gericht 10 cm
B
Naar beneden gericht 10 cm
C
Naar beneden gericht 5 cm
D
Naar boven gericht 50 cm

Slide 18 - Quizvraag

Hefboom

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Hefboomwet
kracht x arm = kracht x arm
F x l = F x l
2 x 20 = 4 x 10
40 = 40
Conclusie er is evenwicht!

Slide 21 - Tekstslide

Enkele hefboom
Een schroevendraaier om een verfblik open te maken is een enkele hefboom. Er is maar één hefboom die om het draaipunt beweegt.


Slide 22 - Tekstslide

Eddy (65 kg) zit met zijn kleine zusje Bianca (17 kg)
in de speeltuin op een wip. Bianca zit op een
afstand van 2,5 m vanaf het draaipunt van de wip.

Bereken met de hefboomwet op welke afstand van
het draaipunt Eddy moet gaan zitten.
A
4,42 m
B
44 cm
C
9,6 m
D
65 cm

Slide 23 - Quizvraag






               Welke hefboom geeft de meeste kracht? 
A
Hefboom A
B
Hefboom B
C
Hefboom C
D
geen van alle

Slide 24 - Quizvraag

Elke hefboom heeft een
A
krukas
B
draaipunt
C
handvat
D
motor

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel keer zo sterk maakt deze hefboom je?
A
3,3 : 1,1 = 3x
B
3,3 - 1,1 = 2,2x
C
3,3 + 1,1 = 4,4x
D
3,3 x 1,1 = 3,63x

Slide 26 - Quizvraag

Om evenwicht met elkaar te maken, moeten de normaalkracht groter zijn dan de zwaartekracht
A
Waar
B
Onwaar

Slide 27 - Quizvraag

De Cancrusher maakt gebruik van een hefboom.
Door het handvat van deze hefboom naar
beneden te bewegen wordt het blikje in elkaar geperst.
Wat is het draaipunt van deze hefboom?

A
punt A
B
punt B
C
punt C

Slide 28 - Quizvraag

In afbeelding is een hefboom getekend. Aan de rechterkant hangt 100 N op een afstand van 100 cm van het draaipunt. Aan de linkerkant wordt op 25 cm van het draaipunt een gewichtje gehangen. Hoeveel newton moet het gewichtje zijn om evenwicht te maken?
A
25 N
B
75 N
C
100 N
D
400 N

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Contragewicht
draaipunt
hefboom
Een hele grote hefboom

Slide 31 - Tekstslide

Een dubbele hefboom
Een nijptang bestaat uit een dubbele hefboom.
Bereken de kracht op de spijker.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Met een katrol bespaar je kracht.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Met een vaste katrol....
A
verander je alleen de richting van de kracht
B
wordt het gewicht van de last kleiner
C
wordt het gewicht van de last groter
D
verandert er niets

Slide 37 - Quizvraag

EUHM, DUS....?
VASTE KATROL             2 TOUWEN                 3 TOUWEN                  4 TOUWEN

Slide 38 - Tekstslide

De persoon hiernaast tilt zichzelf op.
Kan dit ook in het echt?
A
Ja, maar dat kost meer spierkracht dan in het touw klimmen
B
Nee, als je aan het touw trekt ga je juist naar beneden
C
Ja, door de katrollen heb je minder kracht nodig
D
Nee, je kunt jezelf nooit optillen

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide