17e cours (oefenen alles chap5)

Planning du jour
Français en classe 
Lesson Up (alles chap5)
Terugblik
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning du jour
Français en classe 
Lesson Up (alles chap5)
Terugblik

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
1. Zet de zinnen in de goede volgorde.
A.  avez - la télé - vous  - regardé - ? 
B.  les garçons - mangé - ont - le sandwich
C.  le cadeau rouge -  tu - donné - as 
 

2. Vertaal de zinnen van opdracht 1 in het Nederlands. 
3. Vul de voltooide tijd in (passé composé)
A. Tu (aimer) ____  ______  le film ? 
B. Ton frère (jouer) ____  ______   à la console. 
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
1. Zet de zinnen in de goede volgorde.
A.  vous avez regardé la télé ? = Hebben jullie / heeft u televisie gekeken?
B.  les garçons ont mangé le sandwich.  = De jongens hebben de sandwich gegeten. 
C.  tu as donné le cadeau rouge. = Jij hebt het rode cadeau gegeven. 

3. Vul de voltooide tijd in (passé composé)
A. Tu (aimer) AS  AIMÉ  le film ? 
B. Ton frère (jouer) A  JOUÉ   à la console. 

Slide 3 - Tekstslide

Français en classe






Kies 1 beroemdheid uit en omschrijf haar in 3 zinnen (in je schrift)
Vertel: - de oogkleur - de haarkleur - zelf iets verzinnen (bril/lengte)
timer
5:00
Elle porte les lunettes.             = Zij draagt een bril. 
Elle ne porte pas de lunettes.  = Zij draagt geen bril. 

Slide 4 - Tekstslide

Français en classe






Kies 1 beroemdheid uit en omschrijf hem in 3 zinnen: (in je schrift)
Vertel: - de oogkleur - de haarkleur - zelf iets verzinnen (bril/lengte)
timer
5:00
Il porte les lunettes. 
Il ne porte pas de lunettes.

Slide 5 - Tekstslide

Deel 1: de voltooide tijd 

(passé composé)

Slide 6 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER

Slide 7 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER
= Ik eet een banaan
= Ik heb een banaan gegeten

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands het voltooid deelwoord.

Ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan
(je hebt iets gedaan)

Slide 9 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 10 - Tekstslide

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

..............

Slide 11 - Tekstslide

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

AVOIR

Slide 12 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 13 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 14 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 15 - Tekstslide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
(in dit geval met een werkwoord op -ER)
donner

Slide 16 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
donner
donné

Slide 17 - Tekstslide

Voilà! Le passé composé
WW
Passé Composé
Exemple
donner
donné
J'ai donné (ik heb gegeven)
parler
parlé
J'ai parlé (ik heb gesproken)
manger
mangé
J'ai mangé (ik heb gegeten)

Slide 18 - Tekstslide

Nu JIJ!!!

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de passé composé?

Slide 20 - Open vraag

Ik heb gewonnen
GAGNER (=winnen)
Welke is de Passé composé?
A
J'ai gagnée
B
J'ai gagner
C
Je ai gagné
D
J'ai gagné

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is de passé composé?
A
Je mangé une pizza
B
J'ai mangé une pizza

Slide 22 - Quizvraag

Hij heeft gekeken
(regarder, passé composé) ?
A
Il regarde
B
Il a regarde
C
Il a regardé
D
Il as regardes

Slide 23 - Quizvraag

Elles..... (regarder, passé composé)
A
elles a regardée
B
elles a regarder
C
elles as regardé
D
elles ont regardé

Slide 24 - Quizvraag

Ils ............. (acheter = kopen). Wat is de passé composé?
A
ont acheté
B
a acheté
C
a achtent
D
as acheter

Slide 25 - Quizvraag

Vous........ (parler)
(passé composé)
A
avez parler
B
avez parlé
C
avez parlée
D
avons parler

Slide 26 - Quizvraag

Je....... (aimer) passé composé
A
Je ai aimé
B
J'aime
C
Je aimes
D
J'ai aimé

Slide 27 - Quizvraag

Deel 2: het bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Tekstslide

timer
1:00
Geef een
bijvoeglijk naamwoord
in het Frans

Slide 29 - Woordweb

Slide 30 - Video

Samengevat: het bijvoeglijk naamwoord
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
  • Stappenplan
  1. Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
  2. Waar zegt het wat van? 
  3. ZNW: m/v, enk/mw
  4. Schema: 

  • geen extra 's' als er al een staat
  • geen extra 'e' als er al een staat

Slide 31 - Tekstslide

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
vrouwelijk-meervoud: grand

Slide 32 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
vrouwelijk-enkelvoud: rouge

Slide 33 - Open vraag

un grand garçon
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

le pantalon vert
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

les grandes filles
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quizvraag

les T-shirts noir
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

les cheveux bruns
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
la jupe (vert)

Slide 39 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
la (grand) école

Slide 40 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
le (petit) garçon

Slide 41 - Open vraag

     Au travail
page: cent-trente
4a Kruis aan welke zinnen in de passé composé staan
4b Onderstreep de passé composé 
4c Maak de zinnen compleet

5a maak de tabel compleet
5b kies
5c maak de zin compleet. Zet het bijv. naamwoord in de goede vorm. 

6 omschrijf de plaatjes.
13a Domino van cijfers. Zet de cijfers in de goede volgorde. 
13b Hoe laat is het? 

Slide 42 - Tekstslide