2.3 Lezen

1.3 en 2.3 Lezen 
• Ik kan een titel en tussenkopjes herkennen.
• Ik kan het onderwerp van een tekst benoemen.
• Ik kan de leesstrategieën verkennend en nauwkeurig lezen toepassen.
• Ik kan feiten en meningen herkennen.
• Ik kan het verschil tussen feiten en meningen benoemen.
• Ik kan de moeilijkewoordenwijzer toepassen.
• Ik kan de signaalwoorden van een opsommend tekstverband herkennen.

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

1.3 en 2.3 Lezen 
• Ik kan een titel en tussenkopjes herkennen.
• Ik kan het onderwerp van een tekst benoemen.
• Ik kan de leesstrategieën verkennend en nauwkeurig lezen toepassen.
• Ik kan feiten en meningen herkennen.
• Ik kan het verschil tussen feiten en meningen benoemen.
• Ik kan de moeilijkewoordenwijzer toepassen.
• Ik kan de signaalwoorden van een opsommend tekstverband herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Een titel noemt meestal het onderwerp van de tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Iedere tekst gaat ergens over. Dat noem je .....
A
de titel
B
het onderwerp
C
de alinea
D
een afbeelding

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 4 - Open vraag

Als ik door een tekst blader om erachter te komen waar de tekst over gaat.
A
nauwkeurig lezen
B
verkennend lezen

Slide 5 - Quizvraag

Bij verkennend lezen lees ik de hele tekst goed door.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Om precies te weten wat er in een tekst staat, lees je hem nauwkeurig.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat klopt er niet aan de zin
'Ik vind dat er in Nederland heuvels voorkomen'?

Slide 8 - Open vraag

Verschil feit en mening
Feit
  • waar of niet waar
  • kun je controleren

Mening (standpunt/oordeel/opinie/opvatting)
  • wat iemand ergens van vindt
  • kun je 'ik vind' of 'volgens mij' voorzetten

Slide 9 - Tekstslide

'Limburg heeft heuvels, Groningen is helemaal vlak.'
Met welk woord kun je het verband tussen de twee delen van de zin duidelijk maken?

Slide 10 - Open vraag

Je leest een tekst en komt een woord tegen dat je niet kent. Hoe achterhaal je de betekenis met behulp van de tekst?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Noteer een feit over honden.

Slide 13 - Open vraag

Noteer een mening over honden.

Slide 14 - Open vraag

Moeilijkewoordenwijzer (blz. 114)
Volgorde:
1. Woord belangrijk? Zo nee: doorlezen!
2. Kijk in de context, tekst in de buurt van het woord.
3. Zoek het woord op in het woordenboek of vraag aan docent/ouder.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van Tekst 3 op pagina 117 (bij opdracht 13 in de methode)?

Slide 16 - Open vraag

Uit hoeveel zinnen bestaat alinea 1 in Tekst 3 op pagina 117? (bij opdracht 13 in de methode)?
A
1
B
3
C
4
D
6

Slide 17 - Quizvraag

Is de laatste zin van Tekst 3 een feit of een mening?
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quizvraag

Tekstverbanden
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.

Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden
Aan een signaalwoord zie je 
met welk tekstverband 
je te maken hebt.

Slide 20 - Tekstslide

Noteer een signaalwoord van tekstverband 'opsomming'

Slide 21 - Open vraag

Hoe leer ik voor de toets?
  • Leer de theorie (blauwe leerteksten in het boek en anders bij 'leerstof' in de online methode) uit hoofdstuk 2.3.
  • Kijk naar de leerdoelen waar je volgens Test jezelf nog aan moet werken.
  • Kijk nog eens kritisch naar de opdrachten die je moeilijk vond of waar je fouten in maakte. Maak ze opnieuw online.
  • Maak flitskaartjes.

Slide 22 - Tekstslide