In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin zegt iets over een ZN
De bijvoeglijke bijzin heeft altijd een PV.
Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord.
De betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wat en wie.
De bijvoeglijke bijzin is geen zelfstandig zinsdeel
Slide 2 - Tekstslide
Kun jij de bijvoeglijke bijzin vinden in deze tekst?
Slide 3 - Tekstslide
De actie die een succes werd, wordt volgend jaar herhaald.
A
beperkende bijvoeglijke bijzin
B
uitbreidende bijvoeglijke bijzin
Slide 4 - Quizvraag
Zet de komma('s) op je juiste plek in de zin.
Slide 5 - Tekstslide
Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde
Slide 6 - Open vraag
De originele marmeren schoorsteenmantel is nog geheel intact.
Slide 7 - Open vraag
De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.
Slide 8 - Open vraag
Aanhalingstekens, punten en komma’s
Het vraagteken wordt alleen binnen de aanhalingstekens gezet als het citaat een vraag is. Voor het uitroepteken geldt dezelfde regel. Henk vroeg: ”Wat is dat voor onzin?”
Let op: slechts een van twee dezelfde leestekens die door een aanhalingsteken worden onderscheiden wordt geplaatst.
Slide 9 - Tekstslide
Deze heer duwde haar achteloos opzij.
Slide 10 - Open vraag
Zij zei Maar of hij dat meende…
Slide 11 - Open vraag
Amsterdam heeft negen letters.
Slide 12 - Open vraag
Met de woorden Hij was een beetje dom werd Máxima snel populair.
Slide 13 - Open vraag
De dubbele punt
Gebruik je bij:
opsommingen
het gebruik van de directe rede.
Slide 14 - Tekstslide
Het spreekwoord zegt “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.”
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 15 - Quizvraag
Hij verovert de sympathie van iedereen hij is erg charmant.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 16 - Quizvraag
Die laarzen zijn lek ze moeten nieuwe zolen krijgen.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.
Slide 19 - Tekstslide
Denk aan de volgende spullen - toiletspullen - een handdoek - een warme trui, want het kan koud zijn - iets lekkers voor bij de koffie
Slide 20 - Open vraag
We stonden vroeg op we hadden een lange reis voor de boeg Ik heb een hekel aan zwemmen toch neem ik een zwembroek mee
Slide 21 - Open vraag
Geert die behoorlijk geagiteerd was riep zet kritisch denken ook in tijdens de gymles maar doe dat met mate