Les 4, Test 2, interpunctie

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin 
  • Een bijvoeglijke bijzin zegt iets over een ZN
  • De bijvoeglijke bijzin heeft altijd een PV.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord.
  • De betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wat en wie.
  • De bijvoeglijke bijzin is geen zelfstandig zinsdeel

Slide 2 - Tekstslide

Kun jij de bijvoeglijke bijzin vinden in deze tekst?

Slide 3 - Tekstslide

De actie die een succes werd, wordt volgend jaar herhaald.
A
beperkende bijvoeglijke bijzin
B
uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Slide 4 - Quizvraag


Zet de komma('s) op je juiste plek in de zin.

Slide 5 - Tekstslide

Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde

Slide 6 - Open vraag

De originele marmeren schoorsteenmantel is nog geheel intact.

Slide 7 - Open vraag

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.

Slide 8 - Open vraag

Aanhalingstekens, punten en komma’s
  • Het vraagteken wordt alleen binnen de aanhalingstekens gezet als het citaat een vraag is. Voor het uitroepteken geldt dezelfde regel.
    Henk vroeg: ”Wat is dat voor onzin?”

  • Let op: slechts een van twee dezelfde leestekens die door een aanhalingsteken worden onderscheiden wordt geplaatst.

Slide 9 - Tekstslide

Deze heer duwde haar achteloos opzij.

Slide 10 - Open vraag

Zij zei Maar of hij dat meende…

Slide 11 - Open vraag

Amsterdam heeft negen letters.

Slide 12 - Open vraag

Met de woorden Hij was een beetje dom werd Máxima snel populair.

Slide 13 - Open vraag

De dubbele punt
Gebruik je bij:
  • opsommingen 
  • het gebruik van de directe rede.  

Slide 14 - Tekstslide

Het spreekwoord zegt “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.”
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 15 - Quizvraag

Hij verovert de sympathie van iedereen hij is erg charmant.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 16 - Quizvraag

Die laarzen zijn lek ze moeten nieuwe zolen krijgen.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.

Slide 19 - Tekstslide

Denk aan de volgende spullen
- toiletspullen
- een handdoek
- een warme trui, want het kan koud zijn
- iets lekkers voor bij de koffie

Slide 20 - Open vraag

We stonden vroeg op we hadden een lange reis voor de boeg
Ik heb een hekel aan zwemmen toch neem ik een zwembroek mee

Slide 21 - Open vraag

Geert die behoorlijk geagiteerd was riep zet kritisch denken ook in tijdens de gymles maar doe dat met mate

Slide 22 - Open vraag