Grammatica t/m samengestelde zinnen lj 2

Grammatica 
Wat gaan we deze les doen: 
  • Herhalen t/m bwb 
  • Samengestelde zinnen 
  • slimleren 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica 
Wat gaan we deze les doen: 
  • Herhalen t/m bwb 
  • Samengestelde zinnen 
  • slimleren 

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde 
PV: De persoonsvorm geeft het getal en tijd aan in een zin. De persoonsvorm vertelt wat het onderwerp doet. Je vindt hem door: 
1) De zin in de verleden tijd te zetten. 
2) Het getal van de zin te veranderen. 

WWG: Alle werkwoorden in een zin. 
Let op: Als de woordjes te en aan het voor een werkwoord staan, horen deze woordjes ook bij het werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Tekstslide

Haal de pv en het wwg uit de volgende zin: Bram zou heel graag een hoog cijfer willen halen.
Doe het zo pv:
wwg:

Slide 3 - Open vraag

Zinsdeelstrepen zetten 
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen. Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel als het een enkelvoudige zin is.
Zo vind je de zinsdelen:
Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin. Er zijn dan twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.
● Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel.
● Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 4 - Tekstslide

Verdeel de volgende zin in zinsdelen:
Angela wil mij vanmiddag met mijn wiskundesommen helpen.

Slide 5 - Open vraag

Onderwerp 
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp is een van die zinsdelen. Bijna elke zin heeft een onderwerp.
Zo vind je het onderwerp:
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
3. Vraag Wie/wat + WWG?
4. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Let op: als de persoonsvorm enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud. Als de persoonsvorm meervoud is, is het onderwerp ook meervoud. Onderwerp en persoonsvorm komen altijd overeen in getal.

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
Zo vind je het lijdend voorwerp:
1. Zorg dat je het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde hebt gevonden.
2. Stel jezelf daarna de vraag: Wie/wat + WWG + O?

Zo vind je het meewerkend voorwerp:
1. Noteer persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/voor wie + WWG + O + LV?
3. Het antwoord, als er een antwoord is, is het meewerkend voorwerp.
4. Controleer ten slotte of je aan(voor) kunt weglaten of toevoegen.


Slide 7 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin t/m het meewerkend voorwerp.

Jeltsje heeft het antwoord aan de docent gevraagd.

Slide 8 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling 
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, waarover, waarvandaan, wanneer? Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt zijn in een zin bijwoordelijke bepaling.
Zo vind je de bijwoordelijke bepalingen:
Noteer pv, wwg, o, lv en mv. Alle zinsdelen die overblijven zijn nu de bijwoordelijke bepaling. Later leer je deze nog verder te onderscheiden.

Slide 9 - Tekstslide

Samengestelde zinnen 
Een zin met meerdere persoonsvormen 
Zo vind je samengestelde zinnen:
Je zet de zin in een andere tijd of in een ander getal om de persoonsvorm te vinden. Als er niet één, maar twee of meer werkwoorden veranderen, spreken we van een samengestelde zin.

Hoe ontleed je samengestelde zinnen:
Als we samengestelde zinnen willen ontleden, moeten we de twee aan elkaar geplakte zinnen van elkaar scheiden. We gaan dus op zoek naar het voegwoord dat deze twee zinnen aan elkaar plakt.

Slide 10 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin t/m de bijwoordelijke bepaling

Terwijl mijn vader naar zijn werk fietst, begint het te regenen.

Slide 11 - Open vraag

opdrachten slimleren 

Slide 12 - Tekstslide