1VWO - le passé composé

    Le Passé Composé
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

    Le Passé Composé

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Aan het eind van deze les weet je wat de passé composé is.
  •  Aan het eind van deze les weet je hoe je de passé composé maakt.

Slide 2 - Tekstslide

Passé composé met avoir
- Hoe maak je de passé composé
- vervoeging van avoir
- vertaling van de passé composé

Slide 3 - Tekstslide

Passé composé (bloc H)
J'ai dansé.

Ik heb gedanst


Hoe vorm je de passé composé?
De passé composé bestaat uit 2!

1. hulp werkwoord = vorm w.w. avoir
2. voltooid deeltwoord

Slide 4 - Tekstslide

Passé composé

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je de passé composé
Stap 1: Eindigt het werkwoord op -er?
Stap 2: Zoek de stam, dit doe je door -er te doen
Stap 3: Kijk naar het persoonlijk voornaamwoord en zet het juist hww er achter

Slide 6 - Tekstslide

Passé composé
J' (ik)
ai
dansé
Tu (jij)
as
dansé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
nous (wij)
avons
dansé
Vous (jullie/u)
avez
dansé
Ils/elles (zij)
ont
dansé
Ik heb gedanst.
Verleden tijd: passé composé 

Slide 7 - Tekstslide

Exemple : Présent / Passé composé
Le présent
Le passé composé
je parle
j'ai parlé
tu parles
tu as parlé
il/elle/on parle
il/elle/on a parlé
nous parlons
nous avons parlé
vous parlez
vous avez parlé
ils/elles parlent
ils/elles ont parlé

Slide 8 - Tekstslide

présent
passé composé
Je regarde Netflix
Luc et Sophie parlent français
On a fêté l'anniversaire
Vous avez invité Luc?

Slide 9 - Sleepvraag

Dus: Uit welke twee elementen bestaat de passé composé in het Frans?
Sleep die twee elementen naar het juiste vakje
Persoonlijk voornaamwoord
Vorm van het hulpwerkwoord avoir
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord

Slide 10 - Sleepvraag

Zet de stappen in de correcte volgorde om de passé composé te maken van de regelmatige werkwoorden -ER
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Een vervoeging van avoir maken
Maak de stam van het werkwoord op -er
Plak 'é' achter de stam
Zoek het onderwerp

Slide 11 - Sleepvraag

Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai

Slide 12 - Sleepvraag

Le passé composé: avoir& être

Slide 13 - Tekstslide

Passé composé 
Faire 

J'ai      fait 
tu as    fait 
il/ elle / on      fait 
nous avons     fait 
Vous avez      fait
Ils/ elles ont   fait 
Voltooide Tijd 
Doen/ maken 

Ik heb gemaakt
jij hebt gemaakt 
hij/ zij heeft gemaakt
Wij hebben gemaakt
Jullie hebben gemaakt
Zij hebben gemaakt 

Slide 14 - Tekstslide

Au travail!
Moeilijk?
Oefenen online in Slim Stampen

Voor nu:
Ga verder met de volgende opdrachten
Chapitre 1, Grammaire D

Slide 15 - Tekstslide

De passé composé gebruik ik om ...
A
iets over het nu te vertellen
B
iets over het verleden te vertellen

Slide 16 - Quizvraag

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
aller + voltooid deelw.
C
faire + voltooid deelw.
D
parler + voltooid deelw.

Slide 17 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je door:
A
stam van het werkwoord (= -er) + é
B
werkwoord gewoon vervoegen
C
stam van het werkwoord (=-er) + t
D
voltooid deelwoord bestaat niet in het Frans

Slide 18 - Quizvraag

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu avoir parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 19 - Quizvraag

Hij heeft gezongen (in de passé composé)
A
Il a chanté
B
Elle a chanté
C
Il avons chanté
D
Il a chante

Slide 20 - Quizvraag

Passé composé: wij zijn geweest
nous + être
A
nous sommes été
B
nous avons été
C
nous été
D
nous sommes

Slide 21 - Quizvraag

Vous (manger, passé composé)
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 22 - Quizvraag

Passé composé: Jeanne (gagner)
A
gagné
B
a gagné
C
a gagner
D
gagne

Slide 23 - Quizvraag

ils - travailler

passé composé
A
ils a travaillé
B
ils avons travaillé
C
ils ont travaillé
D
ils ai travaillé

Slide 24 - Quizvraag

passé composé: Ils (jouer)
A
jouent
B
joué
C
ont jouer
D
ont joué

Slide 25 - Quizvraag

Nicole + passer + passé composé

=
A
ai passé
B
avons passé
C
a passé
D
ont passé

Slide 26 - Quizvraag

Tu (écouter) in de passé composé:
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 27 - Quizvraag

Ils (regarder) in de passé composé:
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 28 - Quizvraag

nous + regarder + passé composé

=
A
regardons
B
avons regardé
C
avons
D
avons regardons

Slide 29 - Quizvraag