CREATIEF SCHRIJVEN 3

Creatief schrijven
Les 3
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Future MediaMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Creatief schrijven
Les 3

Slide 1 - Tekstslide

Planning van vandaag:
  • Heeft iedereen huiswerk gemaakt? --> ik noteer!
  • Terugblik op de vorige les.
  • Theorie: als je een dik gedrukt woord ziet staan, neem je deze over in je schrift en schrijf je de betekenis erachter.
  • Schrijfoefening.
  • Huiswerk.

Slide 2 - Tekstslide

Weten jullie nog?
-> Wat betekent: "autobiografisch"?
-> Wat betekent: "associatief"?
-> Wat betekent: "dichterlijke vrijheid"?
-> Hoe ging het typen en inleveren?

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag: plot schrijven
Wat is een plot?


Slide 4 - Tekstslide

Wat is een plot?
A
de structuur van een verhaal
B
iets dat plotseling gebeurt
C
een insect
D
een persoonlijk verhaal

Slide 5 - Quizvraag

Waarom heeft een verhaal structuur nodig?

Slide 6 - Open vraag

Plot schrijven
Omdat het anders voor de lezer moeilijk te begrijpen is,
en als de lezer iets niet begrijpt haakt hij of zij sneller af.

Slide 7 - Tekstslide

Plot schrijven
Vandaag:

  • Protagonist
  • Antagonist
  • Conflict
  • Plotvraag

Slide 8 - Tekstslide

Protagonist
De protagonist is het personage (uitbeelding van een persoon) waar het verhaal om draait. 

In een goed verhaal wil de protagonist iets bereiken. 

Slide 9 - Tekstslide

Antagonist
De antagonist is de tegenspeler van de protagonist.

De antagonist werkt de protagonist (bewust of onbewust) tegen in wat het wil bereiken.

Een antagonist hoeft niet altijd een mens te zijn. Het kan ook een dier zijn, een object of een situatie.

Slide 10 - Tekstslide

Conflict
Doordat de protagonist en de antagonist beiden iets anders willen of doen ontstaat er: conflict

Zonder conflict is een verhaal niet interessant om te lezen of naar te kijken. 

Slide 11 - Tekstslide

Oefening 1
Maak de sleepvraag en sleep de juiste afbeeldingen naar de juiste kant.

Slide 12 - Tekstslide

PROTAGONIST
ANTAGONIST

Slide 13 - Sleepvraag

Oefening 2
Neem je eigen lievelingsfilm in je hoofd.

Schrijf op:
-> Wie de protagonist is.
-> Wie de antagonist is. 
-> Wat het conflict is. 

Let op! Deel dit nog niet met je buurman/buurvrouw!!

Slide 14 - Tekstslide

Oefening 3
Beschrijf je lievelingsfilm aan je buurman/buurvrouw.

Hij/zij schrijft op:
-> Wie de protagonist is.
-> Wie de antagonist is. 
-> Wat het conflict is. 

Vergelijk als je dit beiden gedaan hebt je antwoorden van oefening 1 en 2 met elkaar. 

Slide 15 - Tekstslide

Oefening 4
Kijk het filmpje. 

Schrijf op:
-> Wie de protagonist is.
-> Wie de antagonist is.
-> Wat het conflict is.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Plotvraag
In een plot zit vaak een plotvraag:

Dit is de vraag die de lezer/kijker nieuwsgierig moet houden. Als je nieuwgierig bent naar de afloop van een verhaal, blijf je lezen of kijken. Zo niet, dan haak je af. 

Slide 18 - Tekstslide

Plotvraag
Niet-specifiek:
  • Komt het goed? 
  • Eindigen ze samen?
  •  Wie is de dader?

Specifiek:
  • Zal Lisa trouwen met Daan?
  • Wordt het voetbalteam kampioen van de regio?
  • Wie heeft de overval op de plaatselijke supermarkt gepleegd?

Slide 19 - Tekstslide

Schrijfoefening
Individueel
Bedenk een protagonist voor een verhaal dat zich afspeelt op het Ardennenkamp. 

  • Geef het personage een naam.
  • Geef het personage een typerende karaktertrek (bv. lief, bazig, jaloers, overbezorgd, etc.)
  • Bedenk hoe je die karaktertrek kan laten zien in je tekst (iemand die netjes is, pakt bijvoorbeeld zijn/haar tas netjes in).
  • Bedenk wat de protagonist in het verhaal zal willen bereiken.


timer
2:00

Slide 20 - Tekstslide

Schrijfoefening
Individueel:
Bedenk een antagonist voor jouw eigen verhaal.

  • Geef het personage een naam.
  • Geef het personage een typerende karaktertrek (bv. lief, bazig, jaloers, overbezorgd, etc.)
  • Bedenk hoe je die karaktertrek kan laten zien in je tekst (iemand die netjes is, pakt bijvoorbeeld zijn/haar tas netjes in).
  • Bedenk op welke manier de antagonist je eerder bedachte protagonist
    wil/zal tegenwerken.


timer
4:00

Slide 21 - Tekstslide

Schrijfoefening
In tweetallen:
Vertel elkaar over de zojuist bedachte personages. 

  • Bespreek eerst wat het conflict in je verhaal zal zijn. Zorg dat je dat tijdens het schrijven duidelijk voor ogen hebt. Schrijf het conflict in je schrift, zodat je het niet vergeet.
  • Bedenk nu voor elkaar de plotvraag. Waar ben je benieuwd naar in het verloop van het verhaal van de ander? Schrijf deze plotvraag in je schrift, zodat je deze niet vergeet.

Zie volgende slide >>>>>

Slide 22 - Tekstslide

Schrijfoefening
Klaar? Schrijven maar! Gebruik deze richtlijnen:
  1. Begin met het schetsen van de situatie en zorg dat de lezer weet wie de protagonist is.
  2. Zorg dat de lezer weet wat de protagonist wil bereiken.
  3. Introduceer de antagonist. Zorg dat de lezer weet wat de bedoeling van de antagonist is.
  4. Beschrijf uitgebreid de situaties die uteindelijk leiden tot het conflict. 
  5. Beschrijf of en hoe het conflict wordt opgelost en laat het verhaal tot een einde komen.

Slide 23 - Tekstslide

Terugblik
Staat de betekenis van deze woorden al in je schrift?
- Plot
- Protagonist
- Antagonist
- Conflict
- Plotvraag

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Type het verhaal dat je nu hebt geschreven uit en lever het in via Teams
Eisen:
- Lettertype: Verdana.
- Regelafstand: 1,5.
- Titel: met een achtergrondkleur.
Schrijf in je agenda!

Slide 25 - Tekstslide