Formuleren Dubbelop en verwijsfouten

Welkom 10V1




Zie jij het taal (formuleer) voutje?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom 10V1




Zie jij het taal (formuleer) voutje?

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren: leerdoel
In deze cursus leer je 
welke formuleerfouten vaak 
voorkomen én welke 
formuleerfouten jij zeker
moet vermijden.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

vandaag
woordpost
korte uitleg formuleerfouten
fouten met verwijswoorden
songbook
oefenen


Slide 7 - Tekstslide

woordpost
nieuw leven inblazen in Onze Taal
  1. citaat (in welke zin ben je het woord tegengekomen)
  2. betekenis
  3. uitspraak
  4. woordfeit


Slide 8 - Tekstslide

Nederlands songbook 10V1

naam ll
inbreng: 
uitleg/onderbouwing: 



Slide 9 - Tekstslide

Dubbelop 
  • Onjuiste herhaling
  • Tautologie
  • Pleonasme
  •  Contaminatie
  • Dubbele ontkenning

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Onjuiste herhaling
Een vast voorzetsel wordt ten onrechte twee keer gebruikt.


Op die luie jongen zou dat meisje nooit verliefd op worden. 
Ik heb geen geld, maar ik heb er ook geen tijd voor ook.



Slide 12 - Tekstslide

Tautologie
 Er wordt met verschillende woorden twee keer precies hetzelfde uitgedrukt. Deze woorden behoren wel tot hetzelfde woordsoort.

Zij wilden naar huis, maar het probleem was echter dat de trein niet reed.



Slide 13 - Tekstslide

Pleonasme
Met een pleonasme zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden behoren niet tot dezelfde woordsoort. 

De gele zonnebloem.
De mannelijke leraar.
De witte sneeuw.

Slide 14 - Tekstslide

Contaminatie
 Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.

Deze computer kost duur (kost veel of is duur).
Ik zal dat nachecken (nakijken of checken).

Slide 15 - Tekstslide

Dubbele ontkenning

Een ontkennend werkwoord wordt 
gecombineerd met een tweede 
ontkenning.
Wij hebben nooit geen problemen. 
(nooit of geen).

Ik ben daar nooit niet geweest.
(nooit of niet).


Slide 16 - Tekstslide


A
Contaminatie
B
Pleonasme
C
Dubbele ontkenning
D
Tautologie

Slide 17 - Quizvraag


A
contaminatie
B
tautologie
C
pleonasme
D
dubbele ontkenning

Slide 18 - Quizvraag


A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Dubbele ontkenning
D
Pleonasme

Slide 19 - Quizvraag


A
Onjuiste herhaling
B
Contaminatie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 20 - Quizvraag


A
Contaminatie
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Dubbele ontkenning

Slide 21 - Quizvraag

waar of niet waar?

Slide 22 - Tekstslide


A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Maak zelf een zin met een tautologie.

Slide 24 - Open vraag

Maak een zin met een pleonasme.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

fouten met verwijswoorden
  • die en deze = de-woorden , dat en dit = het-woorden. Leren!
  • hen of hun? Belangrijk!
    Hen = lv,
    aan hen of hun (ik geef hun een lolly, ik geef aan hen een lolly)
    hun = NOOIT onderwerp
  • dat of wat? dat = het-woorden, wat bij: overtreffende trap, onbepaald voornaamwoord of hele zin

Slide 29 - Tekstslide

fouten met verwijswoorden
  • wie of waar? bij personen: voorzetsel + wie, bij zaken (dingen) waar + voorzetsel. 
  • verwijzingen zonder antecedent (voorbeelden in stencil)

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video