2HV Modals

Read your book!
timer
10:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Read your book!
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

After today...
... you can express obligation.  
.... express posibility and ability. 
... give advice. 

Slide 3 - Tekstslide

To do
  • Explanation & practising together 
  • Time to practise on your own. 

Slide 4 - Tekstslide

Modals 
  • hulpwerkwoorden
  • Ze veranderen niet van vorm, behalve "have to".  
  • Het werkwoord hierna is altijd het hele werkwoord! 

Slide 5 - Tekstslide

should-have to-must
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. have to = het moet, het is verplicht.
2. must = als je zelf vindt dat het moet.
3. Should =advies.

Slide 6 - Tekstslide

Have to
Have to = verplicht.
All drivers have to stop in front of a red traffic light!

Slide 7 - Tekstslide

Must
must = als je zelf vindt dat het moet

I must go to bed early tonight if I want to be ready for the test tomorrow. 

Slide 8 - Tekstslide

Should
Should = advies
You should stop eating fast food if you want to stay healthy. 

Slide 9 - Tekstslide

Een modal verandert meestal niet van vorm
I
should
go
to school.
You
should 
go
to school.
He/She/It
should
go 
to school.
We
should
go
to school.
They
should
go 
to school.

Slide 10 - Tekstslide

Have to
Dit is de enige modal die wel verandert:

I
have to 
go
to school.
You
have to
go
to school.
He/she/it
has to
go
to school.
We
have to 
go
to school
They
have to
go
to school

Slide 11 - Tekstslide

verplichting
Advies
Je vindt zelf dat het moet.
have to
has to
must
should

Slide 12 - Sleepvraag

You ............. try this delicious icecream.
A
have to
B
must

Slide 13 - Quizvraag

You ...................... save some money.
A
have to
B
must
C
should

Slide 14 - Quizvraag

They ................. pass their exams if they want to graduate.
A
have to
B
must
C
should

Slide 15 - Quizvraag

can/ to be able to/ could
Can= Wanneer je iets kunt (vaardigheid), iets mogelijk is, je vraagt/geeft toestemming of je doet een verzoek. 

To be able to= alleen voor iets kunnen.

Could= verleden tijd van can, wanneer je beleefd bent, wanneer iets waarschijnlijk gaat gebeuren. 


Slide 16 - Tekstslide

Can
Can= Wanneer je iets kunt, iets mogelijk is, je vraagt/geeft toestemming of je doet een verzoek. 

He can run really fast.
Can I go to the bathroom?
 I cannot take my medication without water.


Slide 17 - Tekstslide

To be able to
To be able to= alleen voor iets kunnen.

Is he able to fix your bike?
They weren’t able to solve the problem.
I haven’t been able to do the task yet.


Slide 18 - Tekstslide

Could
Could= verleden tijd van can, wanneer je beleefd bent, wanneer iets waarschijnlijk gaat gebeuren. 

I could hold my breath much longer when I was younger.
Could you tell me the time?
 It could snow tomorrow.

Slide 19 - Tekstslide

Verleden tijd, Beleefdheid, waarschijnlijkheid
Iets kunnen
Kunnen, mogelijkheid, toestemming vragen....
could
can
to be able to

Slide 20 - Sleepvraag

She ___ come to our party tonight.
A
could
B
can
C
is able to

Slide 21 - Quizvraag

..... you tell me the way, Sir?
A
can
B
could

Slide 22 - Quizvraag

Over to you...
  • Do exercises 51d and 52 on p. 116
  • 10 minutes. 
  • Questions? Raise your hand.
  • Finished? Study irregular verbs
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide