H4E - Grammar - Adjectives and Adverbs + Wasp

H4 - English 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H4 - English 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals
Today's lesson:
- You will have checked your homework and learned from your answers.
- You will have refreshed your grammar knowledge and practised it. 
- You will have practised your listening skills.  

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's lesson
Check homework

Grammar: Adjectives and Adverbs:
Refresher
Explanation
Practise time

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check homework
Grammar Booklet: Future
Exercises page 8-9

WaspReporter assignment 30

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's lesson
Check homework

Adjectives and Adverbs:
Refresher
Explanation
Practise time

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check homework
Grammar Booklet: Future

Exercises page 8-9

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher
  1. The bus driver was____
    injured. (serious) 
  2. Kevin is _____
    clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ____
    . (awful) 
  4. Be __________
    with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______
    . What's the matter with him? (sad)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.
Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven.

>Voorbeelden:
o John is a good player.
o She lives in a nice house.
o The chef uses a sharp knife.
o It will be a cold winter.
o I drive a fast car.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal vlak voor het zelfstandig naamwoord dat het omschrijft. Voorbeeld: A red apple

Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook achter het werkwoord “to be” staan:
The knife is sharp.
The weather was terrible.

Beide kunnen ook gecombineerd worden. Voorbeeld: The small knife is sharp.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs
Een adverb is in het Nederlands een bijwoord.

Bijwoorden geven meer informatie over een ander woord. Zij geven meer informatie over een werkwoord, 
een bijvoeglijk naamwoord 
en een ander bijwoord.

Soms geven ze aan hoe vaak iets gebeurt (bv. never), waar iemand is (bv. outside), op welke manier iets gebeurt (bv. quickly) etc.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord + ly
Je vormt een bijwoord door meestal -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te plakken.

Let op! De spelling, hieronder een aantal voorbeelden:
Reguliere vorm nice – nicely
Stam eindigt op -e: min -e plus -ly terrible – terribly
Stam eindigt op medeklinker +y: min -y plus -ily easy – easily
Stam eindigt op -ic: min -ic plus -ically fantastic – fantastically

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzonderingen van adverbs
Het bijwoord van good is well.

Sommige bijwoorden komen voor in dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:
Fast snel
Hard hard
Late laat
Fair schappelijk / eerlijk
Near dichtbij
High hoog
Straight recht
Wrong fout

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering op de regel

Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

>Voorbeeld: 
This is easy. 
He seems nice. 
You look beautiful.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: adjust your answers
  1. The bus driver was _______________ injured. (serious) 
  2. Kevin is ________________ clever. (extreme) 
  3. This hamburger tastes ________________ . (awful) 
  4. Be _________________ with this glass of milk. It's hot. (careful) 
  5. Robin looks _______________ . What's the matter with him? (sad)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:

Slide 18 - Open vraag

1. The bus driver was _______________ injured. (serious)
2. Kevin is ________________ clever. (extreme)
3. This hamburger tastes ________________ . (awful)
4. Be _________________ with this glass of milk. It's hot. (careful)
5. Robin looks _______________ . What's the matter with him? (sad)
Write a sentence using an adjective and/or adverb

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

More practise
Grammar Booklet page 11-12

Do the exercises

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Write down what comes to mind
when you think of "Royalty"

Slide 21 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Do you prefer a monarchy or a presidency?
A
Monarchy
B
Presidency

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Which other countries besides the UK and the Netherlands are monarchies?

Slide 23 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Pre-Listening
Studentfile page 11

Assignment 34 B: Let's fill in the family tree together 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Listening
Studentfile page 11

Assignment 35: 
- Read the descriptions
- Listen + Match the descriptions to the persons
! two descriptions match nobody!


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson Goals
Today's lesson:
- You have checked your homework and learned from your answers. 
- You have refreshed your grammar knowledge and practised it.
- You have practised your listening skills.  

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies